Paragraaf index

36 Pannekoekspapiermolens

Geschiedenis van de molen

Het betreft hier de voorloper van de Rotterdamse Kopermolen aan de Zwolseweg. De molen lag aan de Wenumse beek.

In 1594 woont er al ene Luijcken Herman in Wenum. Deze betaalt in 1627 belasting voor de "Pampieren muele ’t Wenum”. Maar op 10 februari 1627 krijgt Jan Arienss (Jan Ariaensz.) van de rekenkamer het recht van ’t water van een "beecxken lopende door het Wenumermarck . . . om daerop een papiermoeltgen te doen timmeren ende leggen om papier te maecken, sonder anders waertoe te gebruicken tegen een erfpacht van vier gulden jaerlicx”. Blijkbaar hebben beide personen een of ander gemeenschappelijk belang gehad in de molen. Een ander merkwaardig feit is dat al in 1626 de molen "Pannekoecks pampiren moole” genoemd werd en er dus ook een Pannekoeck in het spel moet zijn geweest. In 1592 woonde er al een Henrick Pannekoecks c.s.in Wenum dus onwaarschijnlijk is het niet.

Arienss was in elk geval kort te voren over het leggen van dit molentje op een "kleijn beecksken” tot overeenstemming gekomen met de geërfden der Wenumermark.

Aangezien Jan Arienss en zijn vrouw Naeltgen Janss evenals hun kinderen voor 1637 komen te overlijden wordt hun nalatenschap geregeld.  2/ 3 deel gaat naar Jan Willems en Jannetgen Janss als "Beste vader en Beste moeder (= grootvader en grootmoeder) aen d’eene sijde”, terwijl het resterende derde part naar Evert Willems en zijn huisvrouw Trijne Gerrits gaat. De laatste als "Beste Moeder aen d’ander sijde”. Waarschijnlijk is Evert Willems pas later bij de familie gekomen en had hij daarom geen recht op een erfdeel.

Het jaar daarop in 1638 verklaren Jan en Evert Willems voor de rekenkamer, dat Jan Ariens destijds , zonder de rekenkamer daarover te informeren, het water van het beekje "met een goote hadde gesplitst ende noch een rad gelecht”. Vermoedelijk zijn er toen twee molens gekomen. Jan en Evert Willems verzoeken nu de rekenkamer om het alsnog toe te staan. Het tweede rad mag inderdaad blijven hangen, maar er moet uiteraard wel meer waterrecht betaald gaan worden.

In 1652 vinden we er de papiermolens van Reijner Pannekoeck; vandaar de naam Pannekoeksmolen, alhoewel, zoals we al lazen, deze naam al in 1626 voor de molen gebruikt was. In 1679 wordt het elfde deel van twee papiermolens te Wenum, met huis en hof, door Roeloff Janssen en Trijntjen Reijnders tot onderpand gesteld. Dit elfde deel was hun aangeérfd, "door doode van zal. Reijnder Pannekoeck”.

In 1732 is Jan Janssen Corthals eigenaar van 2 molens te Wenum "pannekoeksmolen genaemt”. Corthals is dan "in de 80 jaren oud” en al meer dan 60 jaar papiermaker.

Op een kaart uit 1748 zien we dat beide molens aan de linkerkant (stroomafwaarts gezien)  van de beek liggen.

In 1734 wordt het oude Romeinse bruggetje bij de "Pannekoecksmolen” vernieuwd.

Uiteindelijk koopt in 1753 de Rotterdammer Daniel de Jong(h) de beide Pannekoeksmolens en laat ze tot kopermolen inrichten. De molen heet sindsdien de Rotterdamse kopermolen. Dat is dan ook definitief het einde voor de papiermakerij op die molenlocatie.

Voor meer informatie over de vervolggeschiedenis zie paragraaf 81 : De Rotterdamse Kopermolen.

Geografische positie en bereikbaarheid

De molenlocatie ligt op particulier terrein en is niet toegankelijk.

De Pannekoeksmolen op de Caert van de Limitten van de hooge Heerlijckheid Het Loo door Leenen in 1748

Uitsnede uit de Caert van de Limitten. Goed te zien is dat er twee molens aan dezelfde kant van de beek liggen.

Op de kaart van Hardonk is de positie van zowel de Pannekoeksmolen als de Rotterdamse Kopermolen met nr. 3 aangegeven.

GE pannekoeksmolen

De geografische locatie van de molen was 52°15'22.01"N 5°56'59.51"E