Paragraaf index

33 Johan Steenbergen sticht de eerste Apeldoornse papiermolen (1593)

In 1591 heeft Hans van Aelst in Arnhem de eerste papiermolen op de Veluwe gesticht. Men heeft lang aangenomen dat in 1601 Marten Orges de eerste papiermolen in Apeldoorn stichtte. Toch was ene Johan Steenbergen hem voor want al in 1593 wordt gemeld dat door hem een waterpapiermolen op de Grift te Apeldoorn is opgericht.
In een staat van ontvangsten en uitgaven van de voormalige geestelijke instellingen op de Veluwe stond onder het hoofd "Apeldoorn” de volgende post: "Die plaetz daer die Olie en Volmolen placht te staen op die grift heeft gepacht Johan Steenbergen die Jonge de tyt van XVI jaeren, ingegaen op Johannis, a 93 jaerlix voer 40 gl.” Hieruit bleek, dat gedeputeerden van Veluwen - als beheerders van de bezittingen van het voormalig Convent van Monnikhuizen - de plaats, waar vroeger de olie- en volmolen stond op de Grift te Apeldoorn, met ingang van 24 juni 1593 voor 16 jaar verpacht hadden aan Johan Steenbergen de Jonge. Het betrof hier dus de plek, waar al in 1434 door Johan Doys een oliemolen was gesticht en later (voor 1521) ook een volmolen kwam te liggen en zich nog later de koperpletterij "De Vlijt” bevond.
In een verdere specificatie van 11 juni 1604 lezen we: "Jan Steenbergen heeft gepacht dat water totte pampiermeulen tot Apeldoorn voer XL gulden”. Deze pachtuitgifte blijkt te gelden voor een termijn van 16 jaar, waarvan in 1604 het 11e jaar is verstreken. Daaruit blijkt dus dat de verlening der waterpacht inderdaad plaats vond in 1593. Dat de eerste Apeldoornse papiermolen in opdracht van Steenbergen is gebouwd, is te lezen in een verklaring uit 1643 van zijn zoon Jan Steenbergen, waarin hij zegt, dat zijn overleden vader de papiermolen op de Grift heeft laten timmeren. Hij merkt ook nog even op dat het een onderslagsmolen was met schoepenraden.

Bouwtekening vam watermolen met onderslagrad

De oude Jan had nogal wat problemen met de boeren in de buurt. De zoon van Jan vertelde dat het opstuwen van het water hoger "als het te vooren was”, en daardoor aanleiding gaf tot een minder prettige verstandhouding met de omwonende landbouwers. Deze raakten steeds meer verbitterd op hem. Tenslotte kon Jan Steenbergen niet meer veilig een herberg in het dorp Apeldoorn bezoeken. Want het gebeurde wel, dat de boeren "bij hem quamen in die herbergen” met de bedoeling hem eens flink af te ranselen. Hij moest dan ijlings de gelagkamer verlaten en de benen nemen!
Johan Steenbergen heeft omstreeks 1600 - misschien al eerder - zijn papiermolen te Apeldoorn verpacht aan Hans Alleman, die tegen 1602 deze pacht zonder voorkennis van Johan Steenbergen overdoet aan Peter van Bossenhoven te Dordrecht, waarover dan een kwestie ontstaat. Het geschil tussen Johan Steenbergen en Peter van Bossenhoven wegens de eigenmachtige verpachting van de Apeldoornse molen door Hans Alleman wordt tenslotte in der minne geschikt, want op 15 september 1602 doet Steenbergen ter vermijding van "vordere twist und oosten und moeyten van Rechtsvorderungen” de pacht van de papiermolen op de Grift te Apeldoorn "daer Hans Alleman Pampier op pleech tho slaen” over aan Peter van Bossenhoven en Johan Evertsz. Cloppenburch. Deze Cloppenburch, was in 1593 burger van Deventer geworden en daar werkzaam als boekdrukker, boekverkoper en papierhandelaar.
Cloppenburch overleed reeds in 1605, waarna we pas op 23 juni 1608 weer iets over de molen horen. Dan krijgt Matys van Sirck (Serrik, Sirich, Syrick, Sierick), waard in de Zwaan, twaalf jaar verlenging van pacht voor de ons zo bekende "plaetse mit dat kampken, gelegen ’t Apeldoorn op die Grifte, daer die Munnickhuyser Olymoelen ind Volmoelen plach te staen, und daer naderhant enen pampiermoelen gemaeckt is”. Van Sierick was voor 1608 dus al pachter van de grond, waarop de molen stond. Bij de pachtverlening in 1608 moet Mathijs als eenmalig "opgelt” van iedere gulden een halve stuiver geven voor de armen.
Jan Kuyper of Cuper komt in een belastinglijst van 1618 voor in de omgeving van de papiermolen. Omstreeks 1618 ligt er bij de papiermolen ook een kopermolen, die eveneens toebehoort aan de herbergiers in de Moriaan en het Rode Hert, en dan verpacht is aan Andries en Lodewijk van Aelst, zoons van de bekende Hans van Aelst.
In 1623 verkopen de herbergier Mathijs van Serrik en de waard Jan Gerritsen in de (Oude) Moriaan aan Andries Jansen van Aelst en diens broer Lodewijk van Aelst een papier- en kopermolen op de Grift, gelegen naast de molen van Claes Pannekoek. Dat was waarschijnlijk een watermolen op het terrein van de Stinkmolen. Nu breekt een tijd van grote bloei aan want het bedrijf draagt in hoge mate bij tot de papierhandel op Engeland.

In 1629 gaat het echter even goed fout. Stadhouder Frederik Hendrik belegert ’s Hertogenbosch en om hem te dwingen het beleg op te breken, doet Graaf Hendrik van den Berg met een Spaans Duits leger een inval op de Veluwe. Amersfoort valt in handen van de Duitsers en de Spanjaarden proberen Hattem en Harderwijk in te nemen. Dat laatste mislukt waarna het Spaanse leger naar Heerde, Epe, Vaassen en Apeldoorn trekt om deze plaatsen leeg te plunderen en te verbranden. Ook "alderhande huisraet” van Andries en Lodewijk van Aelst wordt geroofd en hun huizen in brand gestoken. Niet bekend is of de papiermolen in vlammen is opgegaan. In elk geval heeft de papierfabricage onder al deze narigheid enige tijd flink geleden.
Over de enorme omvang van het bedrijf wordt in 1636 vermeld dat Andries van Aelst een belangrijk contract afsluit met Anthonij Jacobsz, de la Lije over de levering van 70.000 pond lompen in één jaar tijds, terwijl de gemiddelde hoeveelheid die papiermolens normaal verwerkten tussen de 3000 en 6000 pond lag. Ook werd in 1648/1649 vermeld dat Steven Jansen Potgieter, een schoonzoon van Andries van Aelst , (gedeeltelijk) bezitter is van "een coopermolen met een pampiermolen van 22 backen” en ook van een "vervallen vulmolen”. De meeste papiermolens op de Veluwe werkten maar met 2 tot 7 hamerbakken.
Het complex "de Monnickhuijzer meulen” bestond in 1659 uit 1 koper- en 2 papiermolens.
Vermoedelijk heeft men een "vervallen vulmoleken” van 1648 eveneens tot papiermolen ingericht.

De weduwe en actieve zakenvrouw Judith van Aelst koopt in samenwerking met haar zoon Andries in 1678 van Hendrik Jurriens Pannekoek en Marietje Tonis de helft van de vierbakspapiermolen aan de oostzijde van de Grift "aldernaest de coopermoole” nadat deze nog wel voor een nieuw waterrad hebben gezorgd. In 1687 koopt Judith het andere gedeelte van de molen en heeft deze dan geheel in eigendom. Ook koopt ze de papiermolen, die bij de latere Stinkmolen lag. Kortom.. een zeer ondernemende dame.

We slaan thans een groot aantal jaren over.

UItsnede uit de "Caert van de Limitten van de hooge Heerlijckheid Het Loo" van Leenen uit 1748. DE kopermolen en Schoonbroek zijn hier al te zien.

In 1808 vindt weer een grote verandering plaats, want dan verkopen Jacob van Wechel en familie "een kopermolen, sedert geruimen tijd papiermolens, bestaande uit een wrijfbak en 28 hamerbakken” aan de rentenier Pieter van Herzeele, wonende Rapenburg te Leiden, en Johannes Hermanus Gunning(h).

J.H. Gunning (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

Een buitengewoon hoge prijs voor de molens, vooral wanneer men rekening houdt met de voor de papierhandel ongunstige Franse tijd. Maar een bedrijf met 28 hamerbakken en een hollander was ook niet mis! Gunningh, die de leiding van het bedrijf in handen had en een tijdlang een watermerk voerde met het portret van Napoleon, kocht bij een veiling van domeinbezit op 16 maart 1812 voor 4472 francs de erfpacht "de la Source qui sy trouve”. Hiermede werd het waterrecht voor de Grift bedoeld. Vanaf die tijd beschouwde Gunning zich eigenaar van een groot gedeelte der Grift. Johannes Hermanus Gunning was tevens "maire de la Commune” (= burgemeester) van Apeldoorn. Hij werd op 23 november 1813 bij Het Loo door Franse soldaten gevangen genomen en naar Parijs overgebracht.
Pas op 29 mei 1814 keerde hij uit zijn ballingschap terug.
In 1816 verkoopt Pieter van Herzeele zijn aandeel in de papiermolen, dan "de Vlijt” geheten, aan Gunning. In 1824 verkoopt Gunning de molen de Vlijt door aan Jan Hendrik Ameshoff.

Jan Hendrik Ameshoff

Jan Hendrik Ameshoff. Tekening-aquarel door E.B. Schmetterling (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

Gunning woonde in 1824 tot 1829 met zijn vrouw Margaretha Rutgers op het huis Schoonbroek dat in de buurt gelegen was. Hij had nogal wat bezittingen waar Hardonk in zijn boek (Bron 2) uitgebreid melding van maakt.

Schoonbroek

Het papiermolencomplex de Stinkmolen op een kaart uit 1708 van J. van Broeckhuysen. De molens hebben in totaal 4 raderen.
Langs de Grift de weg van Hattem via Apeldoorn naar Arnhem. Tegenwoordig is dat de Vlijtseweg.
Ook is het huis Schoonbroek (in 1977 afgebroken) te zien waar Johannes Hermanus Gunning, de "maire de la Commune” (burgemeester) van Apeldoorn woonde.

Ameshoff was geïnteresseerd in archeologie en heeft veel vondsten uit Apeldoorn in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden laten opslaan. Daarnaast was hij voor die tijd een sociaal mens en zorgde ervoor dat kinderen en bejaarden, die in de papierfabriek van hem werkten op zondagsavond naar de armenschool aan de Vlijtseweg konden gaan.

marialust

In 1825 bouwde Ameshoff tevens de villa "De Vlijt" het latere Marialust. Bron CODA.

Ameshoff vereterde veel op het gebied der papierfabricage en de Vlijt werd een modelfabriek. Omstreeks 1840 werd naast de bestaande molen een stoompapierfabriek gebouwd. Hierin bevonden zich een hollander of roerbak, die uit één stuk Namense steen met een gewicht van 7500 pond was gehouwen. Daarnaast was er een hydraulische pers van 100.000 Nederlandse ponden kracht.

Ameshoff heeft in totaal nogal wat geld moeten investeren voor de aankoop van de molen en de bouw van de fabriek. Toch moest hij in 1843 de papierfabriek aan Willem Hendrikus de Heus verkopen.

De Heus

Portret van W.H. de Heus

De papiermolen de Vlijt wordt dan omgezet in een koperpletterij, waarmee de historie van een enorm belangrijke Apeldoornse papierfabriek eindigt.

Voor Apeldoorn belangrijke namen zoals Johan Steenbergen, Hans Alleman, Johan Evertsz. Cloppenburch, Potgieter, Gunning en Ameshoff, maar vooral die van Andries, Lodewijk en Judith van Aelst uit deze periode zijn nog steeds onder andere als straatnamen bekend.  Voorbeelden zijn de Gunninglaan, Van Aelstlaan en de Johan Steenbergenstraat. Andere belangrijke personen zoals Ameshoff en De Heus hebben tot nu toe nog geen straatnaam toegekend gekregen al hebben ze die dubbel en dwars verdiend.

Voor meer informatie omtrent locatie etc. zie paragraaf 80 De kopermolen op de Grift te Apeldoorn.