Paragraaf index



De papiermolens in de Ordermark

De Verbrande Molen op de Grift (kaart nr. 15)

Tegenover de Apeldoornse korenmolen komt in 1660 een papiermolen van 4 bakken te liggen, die door Diederick van Stepraedt en de korenmolenaar Jan Gerritsen voor gezamenlijke rekening is gesticht. We lezen daarover in een aantekening uit 1660: "met Jan Gerritsen muller tot Apeldoorn bij den Dorper coornmolen aangetimmerd een nieuwe pampiermolen, die volgens rekening gekost heeft 980-12-8 compt aldus voor onse helfte 490-6-4”. Dit is in tegenspraak met een gegeven 80) uit later tijd, waarin staat dat de papiermolen destijds was aangekocht "voor de eene helft bij de heer van ’t Loo en voor de wederhelft bij Jan Gerrits van de Gedeputeerden van Veluwe".
Zo goed als zeker hebben we hierin een vergissing te zien en slaat deze mededeling niet op de papiermaar op de korenmolen. De stichting van de papiermolen was mogelijk geworden, doordat wegens het "veelvondigh graven in de veenen, en het leggen van pappiermuelens die sprengen meer worden geopent, waerdoor dit beeck van den coornmuelen (= de Grift) merckelijk stercker wordt van water, als die bij voerige tijden geweest is”. Hieruit blijkt heel duidelijk welk een verbetering in de waterI toestand van de Grift is ontstaan door het graven van nieuwe sprengen, en hoezeer lager gelegen molens profiteerden van het door anderen verrichte graafwerk.
In een contract van 16 februari 1660 over de "nieuwen pampiermuelen bij den saetmuelen” te Apeldoorn lezen we dat deze papiermolen "neffens an den vuelmuelen" gelegd en getimmerd was. De molen zal "so veel waters” krijgen als "tot vier backen noedich is”. Dit water moet men met "een gatte van de coornmuelensbeeck separeren ende tot den papiermeule gebruycken”. Jan Gerrits(en) wil de nieuwe molen door "eenen knecht ende syne kinderen selven laeten bearbeyden”. Ten laste van de pachter komt het onderhoud der "zwengen ende vuystels ende onderlaten in backen, ende die schijven in de tappen of die losgingen, vast te maeken alsmede die spill mett die parsbanck; oock die schijven in de backen; den hanck ende watt daertoe behoort".
Eveneens moet hij bekostigen "de vilten, vormen, coetsebreden, leggebreden, legger.stoel, viltstoel, persbomen, stofbeecker, stofvaeten, ende emmers, hangstoelen, lompenbanck, capmes, dewelck oock bij pachter in eijgendom blijven sullen".
Enige tijd na de bouw moet Jan Gerretsen het aandeel van Van Stepraedt in de papiermolen erbij gekocht hebben. De molen is daarna door brand verwoest en nieuw opgetimmerd, want op 21 april 1676 verkopen Jan Gerritsen en Armgard Cornelissen Brinck, echtelieden, hun korenmolen benevens de daar tegenover gelegen papiermolen "De Verbrande Molen” aan Willem van Ulft, genaamd Doornick, eigenaar van het Oude Loo. Diens zoon Johan Carselis van Ulft verkoopt op 27 november 1684 het Oude Loo met bijbehorende goederen aan stadhouder Willem Ill, waardoor beide molens - benevens de stroomopwaarts gelegen papiermolen "De Tepelenberg"- eigendom worden der Oranjes. De "Verbrande Papiermolen” wordt dan door is domeinraad verhuurd voor 165 gulden en een riem papier. In 1727 ligt de pacht aarmerkelijk hoger, in dat jaar betaalt Teeuwis Gerritse 275 gulden aan het domein.
Als pachter van de papiermolen "naest de Coornmolen te Apeldoorn, leggende met 3: Coornmenlen op eene geute (= goot)” vinden we in 1732 Teeuws Cornelis, die volgens zijn zeggen dan "omtrent dertig jaeren Papiermaker is geweest”. Hij komt in 1747 nog voor op de molen evenals in 1749. Later vernemen we, dat de korenmolen overdag het water gebruikte, terwijl dit ’s nachts dienst deed voor het in beweging brengen van de hamers van de papiermolen.
In 1802 wordt de papiermolen bewoond door de weduwe J. Tewes; zij betaalt 220 gulden pacht. Volgens de domeinrekening over 1816 is de molen dan verhuurd aan de vroegere burgemeester van Apeldoorn J. H. Gunning voor het luttele bedrag van 50 gulden per jaar. Tussen 1854 en 1860 gaat de Verbrande Molen opnieuw in vlammen op. Hij herrijst in 1861 uit zijn as en heet nu papierfabriek "De Koorenmolen”. Het bedrijf levert op den duur geen redelijk bestaan meer op en in 1879 komt er een eind aan de papierbereiding. Daarover lezen we in de Apeldoornsche Courant van 16 augustus 1879 het volgende: "Verkoop op dinsdag 18 augustus 1879 ten huize van de Heer R. van Gerrevink op de papierfabriek "De Koorenmolen aan den Brink te Apeldoorn”. Den geheelen inventaris van een Papierfabriek als: een 20 paar vormen, waaronder geheel nieuwe, een Posvilter voor Bijenkorf, een Posvilter voor

Handtekening van Johan Steenbergen de Jonge onder een stuk uit 1599.
Hij tekent hier: Jonge Jan Stenberch.





Interieur van de papierfabriek Holthuizen met een aantal hamerbakken..
De foto dateert omstreeks 1900.




Royaal, lJzeren en Houten Leggeborden, een nieuwe zes Hamersbakplaat en zes Hamers met Kilen enz.”
Bijenkorf en Royaal waren benamingen voor verschillende soorten papier. Met "posvilten” is een post vilten bedoeld, een bepaald aantal vellen vilt. Deze vilten deden dienst bij de papierbereiding (zie het gedeelte over het maken van handpapier).
Na de opheffing van zijn papierbedrijf begint R. van Gerrevink een lompen- en papierhandel aan de Nieuwstraat en wordt zodoende de stichter van de thans nog bestaande "Fa. Gebr. van Gerrevink, handel in Lompen, papier, huiden en metalen, Nienwstraat 32”.
De voormalige papiermolen werd daarna voor allerlei doeleinden gebruikt, o.a. was er een tijdlang een orgelfabriek in gevestigd. Omstreeks 1935 waren woonhuis en molen reeds geheel verdwenen in verband met de rioleringswerkzaamheden aan de Grift.
Men kan zich heel goed voorstellen, hoe moeilijk het voor rasechte papiermakers geweest moet zijn om een sinds eeuwen betreden pad te verlaten en een totaal andere weg in te slaan. De verbouwing van hun molens tot machinale papierfabrieken of de omschakeling op andere bedrijven, waarbij geheel nieuwe werkwijzen moesten worden toegepast, brachten een totale verandering in de sfeer waarin ze van jongsaf waren opgegroeid. Hun leven lang hadden ze het water horen spetteren op het rondwentelend rad, van hun jeugd af waren ze gewend geweest aan het onafgebroken geroffel van zware eikehouten hamers, het behoedzaam scheppen van tere vellen papier één voor één - en het geblaas op de koehoom, wanneer al het molenvolk opgeroepen werd om aan boom en haspel te helpen persen. Al dit vertrouwde ging nu verdwijnen en plaats maken voor iets geheel anders. Ze hebben echter kans gezien zich aan te passen bij de nieuwe tijd en de meesten onder hen zijn erin geslaagd een ander bestaan op te bouwen.

Papiermolen Tepelenberg (kaart l nr. 16)

Boven de zojuist genoemde papiermolen wordt ter hoogte van de tegenwoordige Julianastraat - aan een dwarsverbinding tussen de Grift en de onderbeek van het Slop omstreeks 1680 een papiermolen getimmerd, die eveneens gedreven werd door het water van de Grift. In 1678 ligt daar nog geen molen, hetgeen op te maken valt uit de verkoop 81) op 1 september 1678 door Gerrit Warners en Derck Henricksen van een huis en hof, genaamd de Tepelenbergh, aan Willem van Ulft, heer tot Laeckhuysen, Loo enz. De pas gebouwde molen komt in 1684 bij de aankoop van het Oude Loo eveneens in het bezit van stadhouder Willen III en blijft tot 1749 eigendom der Oranjes. Jan Jansen Corthals is in 1732 pachter van de "papiermolen den Tepelenbergh”. In 1747 zijn Jacob Zevenhuizen en Gerrit Reinholt pachter. Het volgend jaar zijn molen en woonhuis op 19 november "’s avonds om 10 uren door ongeluk verbrant sonder dat men heeft kunnen ontdekken van oorsaek”. De overgebleven materialen en goederen met inbegrip van de standplaats der afgebrande molen - worden in 1749 voor 1000 gulden verkocht. Dit lezen we in een stuk van 23 januari 1749: "Die van den Raaden en Rekening van Zijne Hoogh., den Prince van Orange en Nassau, Joh.H. Rochet, rentm. der domeinen verkocht aan Cornelis Gerrits alle overgebleven materialen en goederen van de afgebrande papiermolen den Tepelenberg genoemd, met den standplaats voor 1000 Caroli gulden”. Toegestaan wordt, dat Cornelis Gerrits op eigen kosten een nieuwe papiermolen zal timmeren en voor de grond en waterpacht erfelijk jaarlijks f 42 betalen benevens een halve riem schrijfpapier, te beginnen 1 januari 1749. Er zijn in dat jaar 4 knechts en meiden.
Op 15 juli 1775 verkopen Cornelis Gerrits, papiermaker, en Hermina Engelvoort aan Toniss Jansen Box en Elisabeth Toniss hun 3/ 4 part in de waterpapiermolen op de Tepelenberg, terwijl de papiermaker Hendrik Cornelis zijn vierde deel verkoopt van de 5 baks papiermolen, waaronder 2 bakken met 6 hamers gaande. Verder het huis, hof, molenhuis, bergschuur enz. Op de molen rust een jaarlijkse erfpacht van f 42 voor grond en water, te betalen aan de domeinen van Het Loo.
In 1815 gaat de papiermolen over aan Lambert en Arend uijt den Bogaard, kooplieden te Amsterdam. Aan het papierbedrijf is in 1852 ook een blekerij verbonden, want op 1 juni van dat jaar doen Gerrit en Arend uit den Bogaard te Amsterdam over aan Gerrit uit den Bogaard, papiermaker te Apeldoorn, "een 6 baks waterpapiermolen, met waterraden (er is dus meer dan één rad), molenhoofd, molenas, wrijfbak, walsen, persen en verder gereedschap, daaraan verbonden woonhuis, een daarnaast staand later nieuw gesteld huis met annex pakkamer of werkplaats en bergplaats voor lompen, bouwschuur, hangschuur, een gebouw tot blekerij ingericht, genaamd de Tepelenberg gelegen aan den Brink, belast met f 42, - erfpacht als waterpacht ter behoeve van het Domein”.
Als eigenaars van de beek (= Grift) worden op 2 mei 1862 genoemd: Lucas Dijkgraaf en cons., Christiaan Geurts en Gerrit uit den Bogaard Klaasz. Een week later ruilen G. uit den Bogaard Klz. en J. B. Hügenholtz de 6 baks papiermolen Tepelenberg en de bouwplaats Driehuizen met elkaar.
Reeds kort daarna (15 augustus) verkoopt Hügenholtz de helft van de papiermolen aan W. Pook van Baggen. Op 31 december 1869 vormen Pook van Baggen en H. N. Schutstal van Woudenberg een N.V. "Van Baggen en Compagnie”. Hügenholtz blijkt dan geen bezitter meer te zijn van de andere helft van de molen. De vennootschap "Van Baggen en Compagnie” heeft geen lang leven en wordt 4 juli 1873 reeds ontbonden. Pook is nu alleen eigenaar. Hij doet in 1877 de Tepelenberg voor f 15.000 over aan de Amsterdammer Bernard Herman Wiibbe. De koper zal de jaarlijks verschuldigde erfpacht van ’t water - nu f 33,60 - voor zijn rekening nemen. Deze is dus verminderd. Wiibbe adverteert op 16 augustus 1879, dat hij "zijn voormalige papierfabriek” heeft ingericht tot "een Wasch- en Bleekerij met Strijkinrichting” terwijl in maart 1880 de verkoop van de inventaris der vroegere papierfabriek "De Tepelenberg” plaats vindt, zulks op verzoek van de heer Wübbe. Nog geen drie jaar later verkoopt deze zijn wasbedrijf, dat nog steeds van waterkracht gebruik maakt, aan Martinus Johannes van Alphen, bleker te Apeldoorn. Daarna wordt de voormalige molen geheel omgezet in een machinale wasinrichting.

De papiermolens van het Slop (kaart nr. 17)

Op de beek, die iets voorbij de Elsweg onder de Brinklaan door en vervolgens naar de Grift loopt, lag in de 17e eeuw de papiermolen in ’t Slop, zo genoemd naar de plek, die van oudsher als zodanig bekend stond. Volgens het verpondingskohier van het ambt Apeldoorn van 1648/ 49 zijn de erfgenamen van de landdrost van de Veluwe, Assueer (Asweer, Sweder) van Apeldoorn eigenaars van ’t waterrecht van de beek.
In 1639 had de rekenkamer aan Assueer het recht op ’t water uitgegeven van "zekere beekjes zoo ver de buurschap en mark van Orden strekt, onverkort het recht der drie molens die op deselve reeds gelegd zijn”. In het verwerven van dit waterrecht hebben we een soort geldbelegging en winstobject te zien, doordat de bezitter het water dan weer aan papiermolens ging verpachten en dikwijls een hoge interest trok.
Later (1679) behoren grond en water 82) van de molen ’t Slop aan Jan van Hoekelom (Houclum) bij ’t Ritbroek. Er is dan sprake van "een derde deel van een papiermolen, huys en al het getimmer niets uitgezondert tot den lijmketel incluis, alwaer Franck Toenissen pagter op is tot Apeldoorn in ’t Slop op de grond en water van Jan van Houclum bij ’t Ritbroek, toebehorende Bart Jansen en Hendrickien Reyers, echtelieden”. Het bovenstaande wordt 1 augustus 1679 getransporteerd en opgedragen aan Jurrien Jansen, papiermaker.
Volgens een getuigenverklaring 83) van 10 maart 1693 voor de scholtis van Apeldoorn, moet Jurrien Jansen aan Jan van Hoeclum jr voor grond en water van zijn molen een jaarlijkse pacht betalen van 77 gulden. Van Hoeclum zit voortdurend krap in z’n geld en verzoekt telkens de pachtpenningen "bij avance eer die verschenen waeren” te ontvangen. Jurrien Jansen stemt hierin toe, doch profiteert van de geldnood van z’n pachtheer, die dan "genoegen” neemt met een bedrag van 70 gulden. Soms schiet Jurrien hem zelfs 2 a 3 jaar pacht voor! Tenslotte wil hij echter geen geld meer "in avance verschieten” maar koopt van Van Hoeclum, die steeds in financiele moeilijkheden blijft verkeren, het recht van het water en de grond voor 1250 gulden. De verkoop komt tot stand "op een sonnendach ’s avonds laet, niet stillekens maer nae lange en veel dingens door bemiddeling van Robbert Jurrien in den nieuwen Moriaan”.
Zeshonderd gulden wordt op 22 februari 1690 voldaan, terwijl men van de resterende "coopspenningen” een "renversaal off obligatie” laat maken. Later vernemen we, dat het nog verschuldigde bedrag "voldaen ende betaelt” is.
In 1708 liggen er twee papiermolens, waarvan in 1756 als eigenaars worden genoemd: Hendrik Cornelis van den Bergh, de wed. Cornelis v. d. Bergh, geboren Janna Gerrits (moeder van Hendrik) en Jan Tonis Middelink. Op 12 maart zijn de goederen van Hendrik Cornelis v. d. Bergh (ook wel Nijdeken genoemd), gehuwd met Berendina Egberts IJkman, "verwonnen” ten verzoeke van Lambert Woudenberg namens Abraham Pannekoek (er lag dus een hypotheek op). Latere bezitters zijn: 1760 - 1761 Matheus Kuijt en Jan Teunis Middelink (tot 1772 - 1773). In 1774 - 1775 de wed. Matthijs Kruijt en de wed. J. T. Middelink; 1776 - 1777 wed. M. Kuijt (tot 1779 - 1780) en Hendrik van Delden. Van 1780 - 1781 Jan Blueminks en H. van Delden (ook nog tot 1794 - 1795, doch niet meer in 1798 - 1799).
In de 2e helft van de vorige eeuw lagen daar de papiermolen van de Van Riessens en de reeds eerder genoemde korenmolen van Boks. Beide watermolens zijn sinds lang verdwenen en de herinnering aan deze bedrijven is bijna geheel teloor gegaan.

De papiermolen ’t Hul (kaart l nr. 19)

Op de Orderbeek heeft een drietal papiermolens gelegen, waaronder een dubbele molen. Het valt niet precies na te gaan, welke molens in de oudste stukken bedoeld worden. Zodoende kan men niet steeds met zekerheid zeggen, wanneer de geschiedenis van deze bedrijven op de Orderbeek een aanvang neemt en wie de stichters van de molens zijn geweest. Met de papiermolen ’t Hul ligt de zaak mogelijk anders. Vermoedelijk hebben we hier te doen met de allereerste papiermolen op de Orderbeek. De papiermolen is genoemd naar de niet ver daar vandaan gelegen boerderij "het Hul”, die op het terrein stond, waar zich nu de machinefabriek Landaal bevindt. De juiste ligging van de molen was gedurende lange tijd totaal onbekend. Wel komt op een kaart van de Hoge Heerlijkheid Het Loo van ca. 1750 het "Hulhuis” voor, doch de papiermolen zelf ontbreekt. Een verpondingskaart van 1811 bracht uitkomst. Daarop vinden we ’t Hul aan de rechterzijde van de Orderbeek, even voordat deze uitmondt in de Grift ongeveer op de plek van de tegenwoordige wasserij J. J. van Delden, 83 Veenweg 12. De papiermolen zal gewerkt hebben met een onderslagsrad, want het terrein is niet gunstig geweest voor het leggen van een bovenslagsmolen. Er bestaat een afbeelding (omstreeks 1790) van een houten onderslagsmolentje aan de rechterzijde van de Orderbeek.
Van een papiermolen op de Orderbeek horen we voor het eerst op 2 november 1619.
Dan pacht Caspar Weydeman van de Ordermark de grond voor een molenplaats, gelegen tussen de gronden van Herman Gijsberts en Wouter ’t Orden. Uit de rekening 84) van de rentmeester Rutger Huygens over 1633/ 34 blijkt, dat Weydeman

. . . dít ís Caspar Weydemans merck
rnít sijn eígen handt geschreven
(1614)


destijds een molen heeft getimmerd in de buurschap Orden. Hij belooft voor ’t recht van het water jaarlijks op Martini 5 £ te betalen "so lange bij hem niet meer als een radt gehangen worde”.
Het eerste pachtjaar zou ingaan "so haest die moelen gangbaer was, ende also nu dese moelen in den jaere 1621 gangbaer was” moest de pacht vanaf dat jaar een aanvang nemen. Doch de "pampieren man Caspar”, zoals hij in 1623 wordt genoemd, betaalt geen cent. Want op 3 november 1627 vernemen we, hoe Caspar Weydeman enige jaren geleden onder ede had verklaard, dat hem "in ’t beginne als hij den moolen, die nu vercoft is aen Daniel Martens Wilde leggen” door de rekenkamer vergund was "ten regarde van de oncosten, die hij aent Hulsberger waeter hadde aengewendt ende daer hij gheen voordeel aff hadde getrocken, desen moelen tot weder seggens toe te sullen mogen leggen en gebruijcken, sonder . eenige recognitie ofte erffpacht.” Wat hij met het water te Hulsbergen uitvoerde wordt . ons niet duidelijk gemaakt. Op 3 juni 1624 belooft Weydeman de erfpacht te voldoen "indien hij gheen bewijs van de voorss. vergonninge konde verthonen”. De pacht over de jaren 1621, 1622, 1623 zal hem in het tegenovergestelde geval worden kwijtgescholden, maar "aengaende die jaeren van 1624 en 1625 sall hij geholden sijn te betalen”.
Later blijkt, dat Weydeman aan de gestelde voorwaarden niet heeft kunnen of willen voldoen.
Caspar Weydeman doet in 1626 zijn molen in Orden over aan Daniel Martens, een der zoons van de papiermaker Marten Orges. Daniel Martens krijgt bij akte van 3 juni 1626 van de rekenkamer de erfpacht van ’t water. De pachten "wegens de verlopen jaren van 1621, 1622, 1623, 1624 en 1625 met het jaer 1626” moet Daniel Martens ook betalen. Het is vreemd, dat de achterstallige erfpacht voor rekening komt van de . nieuwe eigenaar. In elk geval blijkt er uit, dat Caspar Weydeman zijn bewering over vrijstelling van pacht wegens het Hulsbergerwater niet met bewijzen heeft kunnen staven. Zijn opvolger Daniel Martens voldoet evenmin aan zijn verplichtingen en in 1633 is de schuld aan de rekenkamer opgelopen tot 65£. Er is dus over de verschenen 1 13 jaar - d.i. vanaf de stichting van de molen geen enkele keer pacht betaald \ Het is een raadsel waarom Daniel Martens steeds nalatig blijft in ’t voldoen van zijn schulden en toch ongestoord het water van de Orderbeek op het rad van zijn molen kan blijven laten lopen. Zijn voorganger Caspar Weydeman heeft een nogal belangrijke rol gespeeld in het papierbedrijf en in de molenbouw van ons land gedurende de eerste helft der 17e eeuw, zelfs in het buitenland blijkt zijn werkzaamheid. In 1614 komt hij als papiermaker en mede-eigenaar voor op de papiermolens te Egmond aan de Hoef 85), waar hij toen ook woonde. Op 17 juli 1618 verkoopt Weydeman (Weideman, Waideman) zijn aandeel in genoemde molens. Hij is inmiddels naar de Veluwe vertrokken, waar hij een tweetal papiermolens timmert. Over zijn eerste werkzaamheid in onze omgeving horen we in 1615. Hij bouwt dam in opdracht van de Amsterdamse boekverkoper Hendrik Lonrens een papiermolen te Epe in de buurschap Wissel, waarop hij een tijdlang ook als papiermaker werkzaam is. Het daar vervaardigde papier wordt te Amsterdam door Hendrik Lonrens verkocht. In 1619/20 timmert Weydeman de hierboven vermelde molen op de Orderbeek en blijft zoals we zagen in gebreke met de betaling der jaarlijkse waterpacht. Volgens een schrijven 86) van het Hof aan de scholtis van Apeldoorn - gedateerd 3 november 1627 - wil Caspar "mit consent der heeren” weer een papiermolen zetten in het ambt Apeldoorn. Er staat niet bij op welke plek hij dit van plan is. Evenmin weten we of de stichting van de molen werkelijk heeft plaats gevonden. Op 28 augustus 1628 was dit nog niet het geval, want dan verschijnt voor Hendrik van Huedt, scholtis van het ambt Apeldoorn "Caspar Weijdeman Pampiermaeker, sijns olderdoms verclaerende in die viftig jaeren”. Op de vraag of hij "voor desen niet wel drie ofte vier muelens heeft gelecht soe tot Epe als alhier tot Apeldoorn” antwoordt Weydeman, dat hij twee molens heeft getimmerd "eene tot Epe ende eene tot Apeldoorn”.
Caspar Weydeman moet wel een goede naam gehad hebben in het papierbedrijf van die dagen, want in 1633 laat de Nederlandse grootindustrieel Louis de Geer bij zijn metaalbedrijf te Norrkb’ping in Zweden een papiermolen timmeren en exploiteren.
Hiertoe neemt hij eerst de Vaassense papiermakers Abraham en Isaak Emmerik (Heymerix) in dienst en van 1634 —1637 Caspar Weideman. De Veluwse papiermakers stonden toen al jarenlang bekend als uitmuntende vaklieden.
Op 4 juni 1639 verkoopt Pouwel Peelen een papiermolen te Wissel (Epe) aan Peter Toenissen, die gebouwd is door Caspar Weydeman. Dit moet de molen geweest zijn van 1615.
Na deze afdwaling komen we weer terecht bij de molen op de Orderbeek, die Caspar in 1626 aan Daniel Martens had overgedaan. Tien jaar later blijkt Daniel Martens met "al zijn kinderen” te zijn overleden, vermoedelijk aan de pest, die in 1636 veel slachtoffers op de Veluwe maakte. Uit de schaarse gegevens valt tot nu toe niet met zekerheid op te maken, welke molen met die van Daniel Martens bedoeld wordt. Dit komt vooral door het ontbreken van de markeboeken der Ordermark. Want de door Caspar Weydeman aan Daniel Martens overgedane molen stond immers op grond van genoemde mark. Met het nodige voorbehoud blijven we ’t Hul als zodanig beschouwen.
De molen komt voor het eerst onder die naam voor in een contract uit 1708 betreffende de papiermolens "De Brouwersmolens”. Hierin staat van "den gemeynen wech tot op den hoek oostwaert naer het Hulsmenlen” en even later over een omheining "aen de zijde naer het hul”. In 1713 wordt onder Orden gesproken van de papiermolen ’t Hul. Volgens de "Enquéte” over papiermolens door burgemeester Gunning is ca. 1812 G. Glisweyer "papierfabrikenr op ’t Hull”. Bij een verkoop in 1818 lezen we, dat "Het Hul” niet meer dan f 2175 "doet”. Daarna verdwijnt de molen uit het boek der historie.

Hennemansmolens, later Waterloo (kaart nr. 20)

De Hennemansmolens - na 1818 Waterloo geheten - lagen aan de Waterloseweg tegenover de huidige Zanderijweg, op een hoogte waarheen men de Orderbeek met dijken had geleid. Vlak boven de molens bevond zich zo goed als geen dijkwerk; de papiermolens en de "waswijer” waren in de vaste grond aangelegd, terwijl ook de onderbeek in de helling van de heuvel was uitgegraven. We hebben hier vermoedelijk te maken met de molen die op 3 december 1625 wordt genoemd. Dan krijgen Jorrien en Roeloff Jansen, die in 1618 de papiermolen Holthuizen stichtten, consent voor een "papiermoeltjen, dat achter Dryhuysen van de hoek van Jan Dries mate (= weiland) westwart op die beeck daer Casparns Moelen op leyt, opgetimmert en gemaeckt is”.
De molen komt dus op dezelfde beek te liggen, waarop Caspar Weydeman enige jaren eerder een papiermolen gelegd had. Al voor 1625 moet de molen gereed zijn gekomen, want de rekening van Rutger Huygens over dat jaar vermeldt: "Alsoe dese Jorrien ende Roeloff Janssen gebroeders vergost (= vergund) is een nieuw pampiermoelen te setten in Ordermerck Ampte van Apeltoren voor 4 L jairlicx Erffpacht waervan het eerste jaer Martini 1625 sal verschienen”. De volgende rekening geeft de aantekening: "1 .augustus 1624 Joerien end Roloff Jansen achter Driehuijsen geseth een pampiermoelgen met een radt”.
In de akte van consent van 3 december 1625 wordt gezegd, dat de twee broers van de geërfden der Ordermark gepacht hadden "den grondt of de plaetse daer sij achter Dryhuysen van den hoeck van Jan Dries maete Westwaert op die beecke daer Casparns Moelen opleijt . . een pappiermoeltgen mochten doen leggen. ’t Welck sij aver een jaer geleden hadden int werck gestelt”. Dit klopt volkomen met de aantekening van 1 augustus 1624. Het blijkt, dat vooraf over de voorgenomen timmering van de molen geen publikatie gedaan was in de kerken van Apeldoorn en Beekbergen. Want de broers hadden een en ander gedaan zonder voorkennis van het Hof. Volgens het verpondingskohier over 1648/ 49 is Roeloff Jansen dan de pacht van grond en water verschuldigd aan Frans van Appelthorn, zoon van wijlen de landdrost Assueer (Asweer) van Appelthorn. Deze Asweer had immers in 1639 van de rekenkamer het waterrecht verworven van "zekere beekjes zoo ver de buurschap en mark van Orden strekt, onverkort het recht der drie molens, die op dezelve reeds gelegd zijn”. Dit recht op ’t water betrof ook de Orderbeek. Vandaar dat in de rekening 87) van de ontvanger Rutger Huygens over 1639/ 40 gesproken wordt van de waterpacht van een "molentje met een radt achter driehuysen doch alsoo dezelve sullen betaelt worden aen den Drost van Veluwe, die het wederom ten comptoir sal leveren - memorie”. Daar in 1648/ 49 alleen Roeloff Jansen genoemd wordt, zal diens broer Joerien (Jurrien) toen reeds overleden zijn. Het is vreemd, dat Roeloff ook de pacht voor de grond moet betalen aan Frans van Appelthorn. De beide broers hadden toentertijd "den grondt ofte plaetse” voor de molen immers gepacht van de Ordermark en niet van een particulier. Maar ook in 1652 is sprake van "een papierenmeule met 3 backen” van Roelof Jansen, waarvan de grond en ’t water Frans van Appelthom toekomen.
De naam Hennemansmolens - er liggen later 2 molens naast elkaar aan de linkerkant van de beek - komt voor in 1742. Cornelis Lubberts en Jacob van Putten bezitten in dat jaar ieder de helft van de Hennemansmolens, terwijl in 1757 Hendrik Cornelis Nijdeken - ook wel Van den Berg genoemd - eigenaar is van een papiermolen in het Slop en tevens van 1/4 en 1/8 part van de "Hennemansmolens in ’t Veen”.
Met dit veen wordt het Orderveen bedoeld, dat in 1684 bij de aankoop van het Loo gedeeltelijk in het bezit komt van stadhouder Willem III en waaraan de tegenwoordige Veenweg herinnert. Behalve de Hennemansmolens worden de Eendracht en Brouwersmolen soms ook vermeld als molens in ’t Veen. Op een zeer grote kaart van de Hoge Heerlijkheid Het Loo, die omstreeks 1750 is vervaardigd door de landmeter W. Leenen, komt de benaming "Hennemans moolen” eveneens voor. Wie met deze Henneman bedoeld wordt, is ons onbekend.
Een diefstal van een partij vilten en een unster, ten nadele van de papiermaker Wolter Muller op de Brinkermolen te Vaassen, brengt de Apeldoornse papierbereider Cornelis Gerritse (Gerrits, Gerritsen) van de Hennemansmolen in 1747 in aanraking met de justitie en leidt tot een proces voor het Hof van Gelderland. Men had destijds in Vaassen het spoor van de dader(s) kunnen naspeuren in de richting van de Geelmolen en vervolgens naar Apeldoorn, waar de verdenking viel op Cornelis Gerrits, die misschien niet zo best bekend stond. Gerrits werkte te Apeldoorn eerst als papiermaker op een der molens van "Clijn Hattem”, later op Hennemansmolen. Hij was geboortig uit Niersen en een zoon van Gerrit Lamberts, bijgenaamd de "quade scholte”. We vinden Cornelis als papiermakersknecht bij Wolter Muller in Vaassen (Pasen 1732 - Pasen 1733) en omstreeks 1737 bij Reinder Luijtjes op de Tullekensmolen te Beekbergen.
Later (ca. 1742) vestigt hij zich als papiermakersbaas op "Clyn Hattem”; met Pasen 1747 verhuist hij naar de Hennemansmolen. Daar wordt hij gearresteerd "des zondags, daegs wanneer de grote vacantie juist daegs te vooren waere begonnen” (vermoedelijk 4 augustus) en overgebracht naar Arnhem. Eerst zit Gerrits in het gewone gevang, maar op verzoek van z’n vrouw Hendersje wordt hij op 14 augustus in de gijzelkamer gezet. Hiervoor moet per dag één gulden betaald worden. Hendersje beweert dat haar man het ongeluk heeft gehad in de "disgratie” te vallen van de Apeldoornse scholtis Van Hamel, toen hij bij een ondervraging op 23 april 1742 niet naar genoegen van de scholt had geantwoord op de door deze gestelde vragen naar aanleiding van de geruchtmakende zaak tegen ds Craayenhof te Apeldoorn.
Cornelis Gerrits ontkent het hem ten laste gelegde en geeft over de herkomst van de op de Hennemansmolen gevonden vilten de volgende verklaring. Op een zaterdag in mei 1747 is hij in Deventer geweest bij een zekere Budde en heeft van deze 36 el viltlaken gekocht voor 32 gulden en 8 stuiver. Dit blijkt uit een bij de processtukken aanwezige rekening.
Na de koop neemt Gerrits de rol viltdoek op z’n rug en loopt met het zware pak vanaf het huis van Budde tot aan de herberg de Strookap, die toentertijd lag ter plaatse van de tegenwoordige Hovenschool, tegenover de tuin van de Deventerbuitensociéteit. Bij de Strookap ontmoet Gerrits een hem onbekende voerman, met wie hij mee kan rijden langs Twello tot halverwege de "Swaan” en "de gulickers huys”. Hier moet hij afstappen en de komst afwachten van de voermanskar van Deventer op Apeldoorn. Dit duurt nogal lang en daarom besteedt hij zijn tijd "nuttig” door de vilten alvast voor een deel op maat te scheuren. Daar de voerman naar Apeldoorn niet op komt dagen, verstopt hij de vilten in een hooiland aan de kant van de weg en gaat lopend naar huis. In de nacht van zondag op maandag vertrekt Cornelis Gerrits met een kruiwagen van de Hennemansmolen om de vilten op te halen. Het heeft intussen geregend, de vilten zijn nat geworden en dus extra zwaar. Bij het passeren van een vonder glijden ze van de kruiwagen en vallen in ’t water. Gerrits vist de drijfnatte vilten op, stopt ze in een zak, gooit deze op de kruiwagen en sjouwt met z’n last naar Apeldoorn. Het einddoel is de Hennemansmolen. Hij neemt niet de door de regen slecht begaanbaar geworden "ordinaire weg”, doch kiest de betere route langs "den Nijen Enk” (Nieuwe Enk). Cornelis gaat dus vermoedelijk Anklaarseweg, Koningsstraat, Loseweg en ongeveer de huidige Koning-Lodewijklaan. Onderweg ontmoet hij tegen 5 uur ’s-morgens ter hoogte van het kruispunt Zwolseweg-Koningsstraat de eveneens al vroeg op pad zijnde kleermakersbaas Jan Lindeman (62 j.) en diens 21-jarige zoon Jacob. Cornelis Gerrits, die doodop en nat bezweet is van het sjouwen, vraagt hun of ze bij de herberg van Zeger Brouwer bij ’t paleis Het Loo al wakker zouden zijn, want hij snakt naar een glas "foesel”. Hij loopt door en bij de herberg van Brouwer gekomen zet hij de kruiwagen "bij ’t plancketsel van de hof van ’t Loo”.
De waard Zeger Cornelis Brouwer en z’n knecht Willem Gerrits blijken tegen 5 uur ook reeds bij de hand te zijn wanneer Cornelis binnentreedt "eysende en drinckende een soopje”. Na z’n dorst gelest te hebben kruit onze papiermaker met moeite verder.
Tenslotte kan hij niet meer, hij laat de kruiwagen met vilten staan, aan "den hoek van de Nijen Enk” en gaat naar de Hennemansmolen. Daar gekomen - het is dan tussen 7 en 8 uur - stuurt hij zijn meid Janna erop uit om de kruiwagen te halen en in de molen te brengen. Janna begeeft zich op weg, en komt - terwijl "de klock omtrent agt uuren” is - bij "het schaapsschot, staande aan den Apeldoornschen Enck”. Hier zijn in het vroege morgenuur de twaalfjarige Harmtje Teuniss en haar tien jaar oude broertje Gerrit - kinderen van Teunis Harrmss, bouwman op Driehuizen - druk bezig met het strooien van het schot. Janna vraagt hen of ze ergens in de buurt soms een kruiwagen hebben zien staan. Het antwoord luidt "neen”, waarop de meid bij Harmtje en Gerrit informeert waar de "hoeck van den Nijen Enck” is, want de baas heeft daar een "kruiwagen met vilten laten staan”. De kinderen, die Janna van de Hennemansmolen wel kennen, duiden haar de plek aan. Kort daarna komt de vrouw met de kruiwagen - waarop de zak vol vilten - "aankruien voorbij haar schot”. Janna houdt stil en zegt tegen Harmtje en Gerrit "ik zal de vilten er eens uytkrijgen”. Ze doet de zak los, pakt een vilt en roept "waar mag den Baas sulcke groote vilten hebben gekregen daar hebben wij er wel twee aan, en hoe mogen die soo nat zijn, dan moet hij daarmede inde Beeck gelegen hebben”. Voor de ogen der nieuwsgierig toekijkende kinderen spreidt de meid de ene vilt na de ander uit op de grond "zijnde alle nat”.
Janna stopt dan alles weer in de zak, smijt deze op de kruiwagen en kruit "aanstonds naar Hennemansmolen”. Daar brengt Cornelis Gerrits met hulp van z’n meesterknecht Claes Jansen van ’t Vriesseveen en z’n knecht Gerrit Henrix (respect. 17 à 18 en 22 à 23 jaar oud) de zware zak naar de zolder. Daarna stuurt hij de beide knechts naar Gerrit Fijn om "vangkisten” (zink- of stofkisten) te halen, terwijl hij zelf de natte vilten op de strikken hangt. Het is wel vreemd, dat hij dit op z’n eentje doet.
Uit de getuigenverklaringen blijkt, dat verdachte Cornelis Gerrits kort na zijn ontmoeting met Jan Lindeman bij Het Loo van deze nog een "parsyser” (= strijkijzer) had geleend om de vilten glad te strijken. Want Gerrits had op aanraden van zijn factoor Gerhardus van Laar in Amsterdam de grote of "Lommersvilten” tot schrijf' vilten vermaakt en moest met het "parsijser” de naden glad strijken. Later lezen we over 2 olifantsvormen met 1 post lombersvilten. Misschien werd deze soort vilten gebruikt bij het vervaardigen van olifantspapier. Of hebben ze te maken met het z.g. lomberspapier? We zien, dat op die bewuste meimorgen van het jaar 1747 tal van personen in Apeldoorn al vroeg op de been zijn. Verdachte Gerrits sjouwt reeds voor het opgaan der zon met de zwaar beladen kruiwagen; de kleermaker Jan Lindeman en z’n zoon Jacob lopen om 5 uur op straat; de herbergier Brouwer en zijn helper Willem staan op dezelfde tijd reeds klaar voor het schenken van een biertje; Harmtje en Gerrit sloven zich tegen achten uit met het strooien van de schaapskooi, terwijl de meid Janna dan aan ’t zoeken is naar een kruiwagen op de hoek van de Nieuwe Enk! Op 24 oktober wordt de papiermaker Cornelis Gerrits "onder handtastinge” uit de gevangenis ontslagen. Kort daarna vinden we hem bij "de Tepelenberg” waar hij van de domeinraad op 23 januari 1749 "alle overgebleven materialen en goederen van de afgebrande papiermolen den Tepelenberg genoemd” voor 1000 gulden koopt. Cornelis Gerrits mag op eigen kosten een nieuwe papiermolen timmeren.
Na dit verhaal over de gestolen vilten vervolgen we thans de verdere historie der Hennemansmolens. Op 14 november 1765 koopt Peter Middelburg, weduwnaar van Anna Olthof, 1/4 part van de vier vijfhamersbakspapiermolen Hennemansmolen voor 552 gl. 15 st. van Lubbertje Nooyen Nijland, wed. van Hendrik Aarts Brouwer, Arnoldus Muller en diens echtgenote Teunis Aarts, benevens de kinderen van wijlen Andries Aarts, ieder 1/ 12 part, samen 1/4.
Gerrit van Lill, wedr. van Aartje van Putten, en Jacob van Lill, gehuwd met Wilhelmina Verstege, transporteren op 2 mei 1782 aan Teunis Hendriksen en diens vrouw Catharina Bastiaens hun "vierbakswaterpapiermolen Hennemansmolen genaemt in ’t Veen onder Apeldoorn, staende en gelegen op de Ordermarkts grond” voor 4255 car. gulden. Aan Arnoldus Muller is jaarlijks 5 gulden waterpacht verschuldigd.
Het betreft hier de erfpacht van het water vanaf de Ordermolen tot op de Hennemansmolens. Deze erfpacht werd in 1783 voor 300 gulden gekocht door Zebus Zevenhuizen (Sebis Sevenhuizen) en diens echtgenote Gerritje Teunis van Bernardus ten Hoove en Alida Berendina Muller. De naam Zebus zal afgeleid zijn van Zebedeus. Op 12 mei 1784 verzoekt Teunis Hendriks aan de rekenkamer om een stuk heideveld bij zijn papiermolen in Orden, dat hij van genoemde instantie in erfpacht heeft, te "cultiveren” en voor een gedeelte "tot zaeijland te maecken, zijnde hetzelve altoos te voren heijdeveld en onland geweest, en noijt bebouwt”. Hendriks mag het land ontginnen en gedurende 20 jaar tiendvrij gebruiken, doch moet daarna de verschuldigde tiend geven en zal gehouden zijn "het voors. Land in de culture te continueren”.
Uit de nalatenschappen van Teunis Hendriks (overl. 27 aug. 1800) en Catharina Bastiaans (overl. 10 aug. 1793) komen de beide Hennemansmolens in bezit van hun schoonzoon Zebus Zevenhuizen en diens vrouw Gerritje Tennis, als enige erfgenamen.
Zevenhuizen is tevens eigenaar van één der Tiemensmolens en van de Ordermolen.
Volgens de lijst Gunning (na 1812) zijn de Hennemansmolens in die tijd onbewoond en is er geen "Fabrikeur”. Op 5 februari 1817 vindt in de herberg "Het Hert” te Apeldoorn de inzet plaats van de onroerende goederen uit de nalatenschap van Zebus Zevenhuizen en Gerritje Teunissen, o.a. bestaande uit: no. 4. Hennemansmolen met woonhuis no. 130, drie vijfhamersbakken, ten oosten van de andere Hennemansmolen " (no. 4 slaat op de bovenste molen) no. 5. Hennemansmolen met woonhuis no. 151, vier vijfhamersbakken, gebruikt door Arend van Apeldoorn (benedenste molen).
no. 12. Erfpacht van het water in Ordermark (door Zebus Zevenhuizen destijds gekocht). Men ziet dat de naam Waterloo dan nog niet voorkomt.
Bij de publieke verkoop op 19 februari 1827 (Note.. Hardonk bedoelde hier hoogstwaarschijnlijk 1817) wordt het recht van ’t water, benevens een perceel hooiland, gekocht door Jacob, Derk en Barnardus Berends, zoons van de papiermaker Jan Jacob Berends op Steenbeek. Voor de erfpacht van het water betalen ze f 710, - . De beide molens komen voor f 3816 eveneens in het bezit der drie gebroeders Berends. De papiermolens worden in 1818 verbouwd, daarna verschijnt de naam "Waterloo”. Men koopt in hetzelfde jaar 4 metalen persen van Adriaan Rogge uit Westzaam, afkomstig van de windpapiermolen "De Walvis”; de kosten belopen 900 gulden. Het vervoer per schip tot Deventer bedraagt 40 gl., dat per vrachtrijder naar de molens 34 gl.
In 1823 werken bij de gebroeders Berends op Waterloo 18 arbeiders. Op 9 augustus 1844 vindt een hypotheekoverschrijving plaats ten voordele van het Burgerweeshuis der stad Deventer, genomen te Arnhem op 13 april 1831 ten laste van Jacob Berends, Derk Berends, papierfabrikanten te Apeldoorn en Bernardus Berends, landbouwer in Wijhe. De hypotheek van 6000 gulden is gevestigd op "een Papierfabriek Waterloo genaamd, gelegen in de buurschap Orden onder Apeldoorn, bestaande uit vier woonhuizen . . . . en de Waterpapiermolen zelve, zijnde een Vrijf en hamermolen, eenig hof-, bouw en weideland met houtgewas en het erfpagtsregt van het water van de Ordermoolen aan de molen Waterloo”. Hieruit zien we, dat er zowel met hollanders als met hamers gewerkt wordt.
In 1856 zitten op de papiermolen Waterloo: H. J. van Gerrevink (bovenste molen) en G. W. Pannekoek (onderste molen). leder bedrijf bezit 6 hamerbakken en 1 wrijfbak of hollander. Er wordt wit papier gemaakt. Op 31 mei 1860 bestaat de papiermolen Van Gerrevink uit een "papiermolen "Waterloo” genaamd. met de daarin bevindende gereedschappen . . . woonhuis, en verdere gebouwen, erven, tuinen, bouwen weilanden, water, houtgewassen en verdere accessoiren . . . benevens alle regten op het water, waardoor deze fabriek gedreven wordt met bijbehorende stuwkolk”. Men raamt de jaarlijkse onderhoudskosten op 500 gulden. Van de papierfabrikant G. J. W. Pannekoek op de onderste molen Waterloo bestaat een riemverpakking uit de 2e helft der 19de eeuw. Een riem papier bestond in die tijd uit 480 "gave” vellen (20 boek, ieder van 24 vel). Zonder de toevoeging "gave” mocht het bovenste en het onderste van de twintig boeken een "kasboek” zijn, waarbij de term "kas” te verstaan is als uitschot of retiré.
Om de riem heen legde men een blanco grove - soms blauwe - onderkap en een bovenkap van wit kardoespapier, beide in ieder geval van een taaie stevige kwaliteit en bond daarna de riem dicht met een bandje. Het zware papier of dun carton onder om de riemverpakking heette "uitbindsel”, daarover kwam de kap met het fabrieksmerk. Op de hiergenoemde riemverpakking bevindt zich op de bovenkap het fabrieksmerk van de papierfabrikant met daaronder de woorden: G. J. W. Pannekoek, Apeldoorn.
De figuren en letters op de kap zijn uitgevoerd in licht Indisch rood (rood duidt de beste kwaliteit aan, zwart de mindere soort).
Op 22 juni 1866 brengt prins Alexander, zoon van koning Willem Ill, een bezoek aan de papiermolen van Van Gerrevink, waarover de "Apeldoornsche Courant” het voIgende vermeldt: "Gistermiddag hebben Z.K.H. Prins Alexander met H. D. gouverneur Jonkh. Hooft en de Prinses van Saxen Weimar met verder gevolg een bezoek gebragt aan de papierfabrijk van de Erven D. van Gerrevink op Waterloo alhier; zij onderhielden zich zeer minzaam met genoemde papierfabrijkanten, vroegen naar alles, wat de vervaardiging van papier aangaat, en schepten zelve eenige vellen, die hierna op’t Paleis moesten bezorgd worden”.
In 1873 moet een deel van het strodak op de molen Van Gerrevink vemieuwd worden.
Hierover licht ons een bewaard gebleven briefje in, dat H. J. van Gerrevink heeft gericht aan D. Steunenberg. Het luidt als volgt:

"Apeldoorn 22 Sept. 1873
Vriend Steunenberg!
Wij hebben uw al twee Zondagen bij de Kerk opgewacht doch niet gezien, nu dient deze uw te verzoeken als het even kan in de volgende week te willen komen om een stroo deken op de eene zijde over het dak van de molen te leggen, het regent er zoo door dat wij er geen papier onder kunnen leggen, gij zout ons een groot pleizier doen met dan te komen, daar het ons dan het beste uitkomt, gelieve ons te willen berigten of wij nw kunnen verwachten.

‘’In afwachting na groeten
Uw dienaar
H. J. van Gerrevink
ingesloten een postzegel voor het antwoord.” .

Tegenwoordig wordt dit laatste door velen nog wel eens vergetenl

De twee molens Waterloo branden op 6 juli 1877 af. Hiervan geeft de Apeldoornsche Courant van 7 juli een verslag. "Vrijdagmorgen j.l. ongeveer ter 10 ure ontstond brand op den zolder in de papierfabriek van den heer G. J. W. Pannekoek in Waterloo onder deze gemeente, welke spoedig zoo snel toenam, dat niet alleen deze fabriek, maar ook die van zijn buurman, de Erven D. van Gerrevink, eene prooi der vlammen werden; van ’t voorhande zijnde papier, gereed om te verzenden, is bijna niets gered, en wat gered werd erg beschadigd. Gelukkig dat de wind gunstig was, zodat de woonhuizen der beide papierfabrikanten door doeltreffende maatregelen van de brandweer, behouden zijn gebleven. Ten 2 ure konden twee spuiten inrukken en ten 3 ure was men alles meester; een spuit bleef ’s nachts op het terrein voor mogelijke uitbarsting van het smeulende vuur. Beide fabrieken waren, hoewel laag, tegen brandschade verzekerd; Pannekoek voor f 15.000, de Erven Van Gerrevink voor f 9500”.
De molens werden herbouwd, doch negen jaar later (28 mei 1886) kraait er opnieuw de rode haan. Weer vinden we daarover een stuk in de Apeld. Courant: "Heden vrijdagmorgen tegen 12 uur ontstond brand in de papierfabriek van G. J. Pannekoek te Waterloo, welke zich mededeelde aan die van de erven van Gerrevink.
Alle voorraad is verbrand, niets gered. Beide fabrieken waren verzekerd”. De uitkering der assurantiegelden verliep zonder moeite, want uit erkentelijkheid voor de vlotte betaling richtten H. H. Pannekoek, R. Pannekoek, H. J. van Gerrevink, G. J. van Gerrevink en H. van Gerrevink een dankbetuiging aan de Brandverzekering.
Deze Hendrik Jan, Gerardus Johannes en Herman van Gerrevink waren kinderen van Dirk van Gerrevink (geb. 1793) en Derkje Bredenoort. Uit dit huwelijk werd ook een zoon Reinier geboren, die met Martha van Delden tronwde en papiermaker was op de papiermolen tegenover de Apeldoornse korenmolen op de Grift (Christiaan Geurtsmolen). Na de laatste brand bouwt men de molens van Waterloo niet meer op. De ruïnes blijven liggen en overwoekeren met struikgewas en wilde planten.

Een brokje "openluchtmuseum" ging verloren.

Waterloo! Hoe roept deze naam herinneringen op aan een der schilderachtigste plekjes uit onze omgeving. Wanneer we omstreeks 1905 bij Waterloo de doorgang in de schutting langs de Waterloseweg waren doorgegaan, zagen we voor ons een der ~ mooiste hoekjes van Oud Apeldoorn. Een paadje van veldkeien voerde naar een oude ! pomp, die omringd was met een weelde van "onderwetse” bloemen. Daar prijkten mnurbloemen, duizendschonen, primula’s en gondsbloemen in een bonte mengeling van , kleuren. Links lag het woonhuis met het rieten dak en de grote deel, waamaast zich de " ruime woonkamer met open haard bevond. Een glanzende koperen ketel blonk boven het knetterend haardvuur. Wat kon het echt gezellig zijn rondom het vlammenspel in 1» de haard onder ’t genot van een kom koffie met heerlijke Apeldoornse koek. ,Aan de andere zijde van het bloementuintje stond een nog veel ouder huisje, een juweeltje van een woning uit de tijd der eerste Veluwse papiermakers. De koperen klopper aan de deur flonkert in het zonlicht. We openen de denr en treden een gangetje binnen, dat toegang verleent tot de verschillende vertrekken. Getemperd zonlicht valt door de ruitjes van glas in lood. Een machtige lindeboom tussen beide huizen overschaduwt heel het mooie oude gedoe.
Op Waterloo raken we maar niet uitgekeken. Links aan de Orderbeek liggen de bouwvallen van de in 1886 afgebrande papiermolens. Halfverscholen zijn ze onder braamstruiken, brandnetels en een menigte andere wilde planten vol fleurige bloemen. Op de afgebrokkelde warmrode en hier en daar bemoste muren hebben enkele berken wortel geschoten. Onder het molenhoofd hangt nog het grote halfvergane bovenslags_ rad, waarboven het heldere beekwater zich voortspoedt alvorens als een zilveren sluier van een hoogte van meer dan drie meter in de onderbeek te storten. Even boven het molenhoofd voert een bruggetje ons over de beek naar een kleine door een beukenhaag omzoomde waswijer, waarvan het water spiegelt in het zonlicht.
Het toenmalige Waterloo vormde eigenlijk een miniatuur stukje openluchtmuseum, dat ongerept voor het nageslacht bewaard had moeten blijven. Helaas heeft men hiervoor geen oog gehad. Zo kon het gebeuren, dat omstreeks 1911 slopershanden dit fraaie plekje gingen vemielen. Zelfs het unieke 17e eenwse papiermakershuisje met z’n aantrekkelijke bouwtrant ontsnapte niet aan de afbraak.
Welk een uitzonderlijk en waardevol historisch monument zou het hedendaagse Apeldoorn in Waterloo hebben bezeten. Een onvervangbaar brokje Oud Apeldoorn is toentertijd door onkunde en onverschilligheid verloren gegaan!

De Ordermolen (kaart l nr. 21)

In juni 1626 blijkt, dat Thiman Jacobs "anderhalf jaar eerder” van Jan Wolters had gepacht een hofstede (= hier de molenplaats met grond) in diens herengoed "De Pas” in Orden om er een papiermolentje op te timmeren, aangezien "een waterken vuydt idt selve goedt sijnen oorspronck was hebben”. Volgens dit gegeven dateert het hier genoemde molentje al voor 1626. Met herengoed wordt een boerderij bedoeld, waarop verplichtingen rustten uit de tijd der horigheid. De Pas is dezelfde als de boerderij "de Hogenhof”, die men afgebroken heeft bij de bouw van de Koning Willem III kazerne. De Pas in Orden moet niet verward worden met de Pasch in het dorp Apeldoorn.
De akte over de uitgifte van het water voor de molen staat op 14 september 1627. Dan geeft de rekenkamer aan Thiman Jacobsen consent "van een papiermoeltgen dat op seeckere hoffstede gehoerende in het herengoedt genaemt den Pas in den Ampte und kerspel van Apeldoorn Buirschap Orden gelegen getimmerd und geset is”. De huidige Ordermolen zou dus gebouwd zijn op het terrein van het voormalige herengoed de Pas.
Nu lezen we echter in een getuigenverklaring 88) van 20 september 1628, afgelegd door de 44 jarige kerkmeester Jan Warners en de korenmolenaar Warner Henrickx (29 j.), dat "omtrent vier off viff jaerenn geleden” Wouter Jans het goed Hoemoet (Homoet) heeft verpacht aan Tyman Jacobsen en "door hem met eenen pampieren molen heeft laeten betimmeren ende sindert herwart als oock noch tegenwoordich laeten gebruicken een muelenplaets tot Orden gelegenn op Homoets goet Wouter Jans toecomende”. Verder staat er dat de heren van de rekenkamer "haere gerechticheit ‘wegens ’t gebruick des waters” hebben. In het bovenstaande wordt ons duidelijk gemaakt, dat omstreeks 1624 door Wouter (Wolter) Jans het goed Hoemoet verpachti was aan Tymon Jacobsen en dat deze daarop een papiermolen had getimmerd. Hier is geen sprake van het herengoed de Pas, terwijl als bezitter en verpachter thans Wolter Jans voorkomt in plaats van de in 1626 genoemde Jan Wolters, die een zoon moet zijn van Wolter Jans. Deze Wolter staat in 1620 te boek als eigenaar van de , herengoederen "de Pas in Orden” en van "de Ritbergh”, de laatste lag eveneens in de buurschap Orden en werd omstreeks 1958 afgebroken. Ondanks deze schijnbare tegenstrijdigheden hebben we toch met een en dezelfde molen te maken, want over 1627 moet Tymen Jacobsz. 5 £ waterpacht geven voor zijn "papiermolen op den Pasz in Orden”. Misschien behoorde het goed Homoet eveneens tot de Pas. Er lag echter ook een goed Homoet in Wormingen, doch dit had met de molen in Orden natuurlijk niets uitstaande.
Thiman Jacobs wordt in 1648 genoemd als waard in "De Dubbele Arend” een herberg vermoedelijk gelegen tegenover de Deventerstraat, aan de noordzijde van het kruispunt Hoofdstraat-Korenstraat. Volgens het verpondingsregister over 1648/ 49 heeft Willem Thymans - waarschijnlijk een zoon een papiermolen op de grond van Jan Wolters; hij betaalt daarvoor f 4, waterpacht aan Frans van Appelthorn.
De sprengen van de Orderbeek aan de voet van de Kleiberg komen al voor op een kaart uit 1630. Die plek heet daar dan de "Orspronck”, in stukken uit dezelfde tijd ook wel "Oorspronck”. Op 20 juni 1653 schrijft de ontvanger van Apeldoorn Marten van Heyden aan de Ugchelse mark, dat hij drie of vier jaar geleden bij "het Grietelse off Scherpenbergsken aende sijde nae Uchgelen” een aantal brede "gruppen” heeft doen graven "om mijne molen bij Berchhuijs met water te beneficieren” en zegt verder "’t selve geschiet te sijn op hoope dat de geërfden van Ugchelen ’d selve souden toelaten”. Een knap brutaal stukje om geheel op eigen houtje sprengen te graven in de markegronden en dan later doodleuk daarover te schrijven zonder zelfs te spreken van enige vergoeding! Met deze gruppen bij het Grietelse of Scherpenbergje worden nieuwe takken van de Orderbeek bedoeld, die over de markegrens liepen en bij de aanleg van de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn werden afgesneden. De zuidelijke spoorsloot thans geheel overdekt - is een gedeelte van één van deze sprengen en voert sindsdien het water af in een spreng van Brouwersmolen, terwijl de eveneens door buizen geleide noordelijke sloot het water nog steeds brengt in de Orderbeek.
De bovengenoemde molen "bij Berchuijs” moet de Ordermolen zijn. De weduwe van Marten van Heyden, Agneta (Agnes) van Hoeclum, was in 1661 eigenares van het goed Berghuis, ook wel "Hoge Berghuis” geheten. In hetzelfde jaar wordt een nieuwe "graeff” (= spreng) van de molen weer "ingesmeten”. Misschien was het water te ijzerhoudend.
In een proces 90) uit 1703 komen we in aanraking met een merkwaardig geschil, dat ontstaan is naar aanleiding van de bouw van de "Bovenste Ordermolen”. Hierbij is het nogal vreemd toegegaan. Uit de desbetreffende stukken valt niet met zekerheid op te maken, welke molen in Orden precies bedoeld wordt. Enkele kleine aanwijzigingen duiden enigszins in de richting van de Ordermolen. De gegevens spreken eerst van twee verschillende molens, waarvoor dan slechts één molen in de plaats komt.
We lezen, dat voor 1700 Gerrit van Cleeff (Kleef) een papiermolen in Orden gekocht heeft van Derrick Haendewegen. Het molenwater "ofte verval hoogh ende lege” koopt hij van Aelbert Morren (Albert Borre). Het waterrecht is dus particulier bezit; over de erfpacht van de grond wordt niet gesproken. Gemakshalve zullen we de hier genoemde molen maar "Molen I” noemen.
Op 5 juni 1700 verkopen Derck Willemsen, papiermaker in Orden en diens vrouw Ida Derckx, hun papiermolen, molenhuis en getimmer met "overdoeninge der pantschap aen gront den Pas in Orden, soo (zij) tegenwoordigh besitten en gebruychen, gene van alle getimmer en gront in sijne behande bepalinge ’t Orden uytgesondert” aan Gerrit _ van Cleeff en Geretien van den Berk, echtelieden, De koopsom bedraagt 800 gulden, het gaat hier dus om een kleine molen. Van dit bedrag moet op 1 mei 1701 drie honderd gulden betaald worden en verder ieder jaar honderd gulden. De molen blijft eigendom van de verkopers, totdat op 1 mei 1706 de laatste penning voldaan zal zijn. We duiden deze molen aan met "Molen II”. Gerrit van Cleeff sluit op 30 november 1700 een akkoord met Johan Vastenouw, zoon van de Apeldoornse koster Willem Vastenouw. Deze zoon, van beroep koopman (wijnkoper), was voor 1696 gehuwd met Catharina Gerberich van Hoeclum. Haar vader Derk van Hoeclum woonde 0p het Ritbroek te Apeldoorn. Hij was op 9 september 1658 te Twello getrouwd met Mechteld Hackfort, dochter van jonker Johan Hackfort en Gerberich Swaefken.
Bij het bovengenoemde akkoord van 30 november 1700 doet Gerrit van Cleeff de helft van de papiermolen, die hij destijds van Derrick Haendewegen gekocht had (Molen I), benevens het halve water "hoogh ende lege” over aan Johan Vastenouw. Deze laatste neemt op zich "alle coopspenningen” te voldoen aan Derrick Haendewegen of diens erfgenamen en op de plek van de molen een nieuwe papiermolen te laten timmeren van vier hamerbakken - ieder met 5 hamers. Het werk van de oude molen, dat nog "goed mochte bevonden worden” zal dienst doen bij de inrichting van de "nije” molen, evenals dat van de molen van Jan Knelissen (Cornelissen). Deze Jan Cornelissen zal de Jan Cornelis zijn, die papiermaker was op de beek van het Loo, doch wiens molen niet meer kon gaan door gebrek aan water en later werd afgebroken. Het nog bruikbare materiaal van deze molen heeft dan eveneens dienst gedaan bij de inrichting van de nieuwe molen in Orden. In plaats van twee molens daar in Orden komt er vermoedelijk maar één terug.
Johan Vastenouw zal ook het geld voorschieten ter bekostiging van de materialen, die benodigd zijn bij de bouw en inrichting en tevens de helft betalen van het "ruymen dat Gerrit van Kleef aende molen gedaen heeft”. Van het door Vastenouw voorgeschoten bedrag moet Van Cleeff - tenminste wat zijn aandeel betreft - 5 % interest geven, waarvan de betaling in 1701 een aanvang dient te nemen "als de papiermole voltoeyt is”. Dit laatste zou nog wel even duren! Er zal verder een "obligatie” gemaakt worden van alle gemaakte onkosten en voor de betaling van de hoofdsom en interest stelt Gerrit van Cleeff als borg mr Evert Duistermans, die op zich neemt bij "manckement van vier vijfhamersbacken” een bedrag te betalen van 600 gulden. Dit "manckement” slaat op het niet behoorlijk functioneren van de molen en eveneens indien "geen water genoech en waer tot vier vijffhamersbacken”. Terloops wordt gezegd, dat Derrick Haendewegen dan nog steeds op Molen woont.
Het gaat met de timmering van de nieuwe papiermolen en ook met de betaling van het door Van Cleeff verschuldigde bedrag niet naar wens. Hierover ontstaat tussen Vastenouw en Van Cleeff een geschil, dat leidt tot een proces voor het Hof van Gelderland, waarvan de afloop ons niet bekend is.. Misschien is de zaak in der minne geschikt.
Uit de verschillende getuigenverklaringen, die afgelegd worden voor de Apeldoornse scholtis Gerard van Brienen, vernemen we wonderlijke dingen over de bouw en de toestand van molen en woonhuis.
Ten verzoeke van Gerrit van Cleeff getuigen de papiermakers Jan Willemsen Meyerink (oud 36 j.) en Lubbers Aertsen (53 j.) op 3 februari 1703, dat hun destijds gevraagd was "de bovenste Ordermolen” te bezichtigen en over hun bevindingen verslag uit te brengen. Op 22 december 1701 waren beide mannen "den molen, huys en getimmer tot “ Orden, daer nu Wilhelm Greve woont” gaan bekijken. Bij hun inspectietocht troffen ze alles in ondeugdelijke toestand aan. Het huis en de molen waren "dacheloos” en met "losse en onbestreecken pannen beleyt”. De deuren hadden geen "klincken”, bij de vensters ontbraken "haken en krappen”. De rook trok door het "geheele huys, woninge ende papiermolen”. Hierdoor werd het papier "verroockt ende bederft”. In het getimmer bleek geen plaats aanwezig te zijn voor het opslaan van de "voederagie” der beesten. Een schuur voor het onderbrengen der dieren en voor de barging van veevoer, _ graan, hout en turf ontbrak. Kortom alles was "ongeregelt en onbequaem tot een woninge, veel min om goed papier daer te konnen maken”. .
De scholtis vraagt de beide mannen "off de slooten en graven tot den bovensten Ordermolen gehoerende na eijsch uijtgegraven en voltrocken syn”. In antwoord hier0p zeggen Aertsen en Meijerink, dat zij op "laestleden saterdagh” (= 3 februari 1703) de bedoelde waterlopen langs zijn gegaan. Ze zagen, dat er toen vijf personen in aan ’t graven waren. Volgens hen zouden 4 a 5 man nog minstens 3 dagen nodig hebben om het "werck” gereed te krijgen. Een andere getuige Henrick Henricksz., woonachtig op de boerderij Zuyrvelt (= ’t Zuurveld in Wormingen), verklaart dat hij destijds aangenomen heeft het in orde maken van de heek en een viertal sloten. Eén daarvan was een "gestrampte off een dubbele sloot”. Wat hiermede bedoeld wordt, is niet duidelijk.
Henricksz. had toen genoemde beek en sloten "uijtgeruympt en claer gemaeckt” en verder één sloot in "daghehuyr”. Uit zijn verklaring blijkt verder, dat Johan Vastenouw nog vier andere sloten, die tot dezelfde beek behoorden "aen sich heeft behouden, als oock het spick over de beeck achter den Berghuysen camp”. Henrick Henricksz. zegt, dat aan deze sloten niets is gedaan, wel aan die van het "wijertien”, waar ze met hun vieren "op een agter middagh sijn ingeweest”. Ook zijn er "backen(?) in de beeck geleijt daer men met een wagen konde overvaren”. Misschien slaat dit leggen van "backen” in de beek op het genoemde spick achter de kamp van het Berghuis. Een spik of spek is een bruggetje van zoden, slieten en takken over een waterloop. Deze benaming komt ook nu nog voor. Met schaapspik wordt een overgang over een beekje of sloot bedoeld ten behoeve van de schapen. We zien uit het voorafgaande, dat er dan bij de molen een kleine wijer hoort.
Andere getuigen vertellen nog meer vreemde dingen over de bouw en inrichting van de papiermolen. De zeventigjarige mr. timmerman Jan van Munster verklaart op 3 februari 1703, dat hij met Jan Vastenouw overeengekomen was het maken van een as en waterrad voor de bovenste Ordermolen. Vastenouw had hem beloofd "het halve geld bij den aenvanck”, doch hield zich niet aan zijn woord en kwam pas "daarna” met het geld. Met het gevolg dat het bewuste rad twee maanden lang op de timmerwerkplaats achter de Kapel te Apeldoorn bleef liggen. Door de "hitte der sonne ende locht” was het toen helemaal "scheeff en schel” gaan trekken. Jan van Munster zegt, dat hij ook de molen en het molenhoofd "opgehaelt heeft met sijn onderlagen, aenwijns palen(?) ende juckpalen”.
Het molenhoofd werd verhoogd teneinde een groter rad te kunen hangen, terwijl men de molen eveneens bij de nieuwe situatie had aangepast. De timmerman Elbert Doornecamp (33 j.) nam van Jan van Munster aan het leggen van de zolder boven de bakken (= hamerbakken), tevens werd door hem de molen "afgeschoten”. De "halve” zolder is in mei 1701 nog niet gelegd. Doornecamp voltooit dit karwei pas in de zomer van 1702. Ruim een jaar later! volgens zijn verklaring van 3 juli 1703 had hij twee weken voor Apeldoornse kermis 1701 het timmeren op zich genomen van het huis en de woning bij de molen. Vier weken voor Kerstmis 1702 begon hij pas met het bouwen van de schoorsteen, hetgeen inmiddels "voltrocken” bleek te zijn. Het werd ook wel eens tijd. Doornecamp zegt, dat de lange duur van het timmerwerk ten dele aan Vastenouw en voor een deel aan hem heeft gelegen.
Wanneer we alles nagaan is het met de bouw van molen en woonhuis wel heel raar gegaan. Een waterrad trekt krom; wind, regen en sneeuw hebben gedurende lange tijd vrij spel in de papiermakerij en woning. Deuren en vensters kunnen niet gesloten worden; het duurt een jaar eer de halve zolder gelegd is. Een goede schoorsteen ontbreekt, zodat de rook overal kan doordringen en het papier bederft. Opslagruimte en stalling zijn niet aanwezig. Het ruimen der waterlopen en van het wijertje komt pas in februari 1703 gereed, hetgeen de watertoevoer veel te wensen doet overlaten.
Hoe een papiermaker onder dergelijke omstandigheden kon wonen en werken, is doodgewoon een raadsel. Was dit toen Wilhelm Greve, die in een getuigenverklaring van 1701 als bewoner genoemd wordt? Deze Wilhelm Greve komt even later voor als eigenaar van één der molens van Brouwersmolen.
Over de afloop van het geschil tussen Vastenouw en Van Cleeff hebben we geen gegevens kunnen ontdekken. Evenmin kon een afdoend antwoord verkregen worden op de vraag, welke papiermolen met "Bovenste Ordermolen” bedoeld is. De vermelding van de pandschap aan de grond van de Pas in Orden en de mededeling over het spik in de beek achter de kamp van het Berghuis duiden misschien op de Ordermolen. De timmerman Jan van Munster zullen we bij de volgende molen weer tegenkomen. Hij was zowel molenbouwer als moleneigenaar. Tegen zijn echtgenote Tonisjen Pouwels (Tonisien Pauls) had de koster van Apeldoorn Willem Vastenouw - de vader van Johan - in 1675 een aanklacht ingediend. Tonisjen zou zich in dat jaar erg misdreven hebben tegen Vastenouw, die - behalve het beroep van koster en schoolmeester - ook nog een winkelnering dreef. Tonisjen Pouwels bewoonde toen - met haar man? een gedeelte van het huis van Vastenouw. Volgens de koster liep het huurcontract tot eind mei en zou daarna niet meer verlengd worden. Vrouw van Munster bleef echter rustig zitten en was volgens de koster zelfs zo brutaal geweest om op dinsdag na Pasen de melkkoe van Vastenouw uit de stal te halen en de straat op te drijven! Ondanks haar belofte om binnen 2x 24 uur te "delogeren” (= vertrekken) weigert Tonisjen weg te gaan. Het komt tot een woordenwisseling, waarbij de vrouw naar zeggen van Vastenouw - de winkelvoorraad overhoop gaat "smijten”, stukken brandend hout uit het vuur neemt en deze op het bed, de wieg en de koopwaar gooit.
Volgens de koster waren daardoor tal van goederen verbrand of beschadigd.
Hij berekent de aangerichte schade op 100 daalders. Het blijkt, dat de zaak zich anders heeft toegedragen dan Vastenouw voorstelt. Want de uitspraak van het Veluws Landgericht - gedaan in de Bank van Apeldoorn - luidt, dat Vastenouw gedaan heeft een "quade Aenspraeck” en Tonisjen daartegen een "goede verweringe”.
We laten Tonisjen en Vastenouw aan hun lot over en bepalen ons nu weer bij de Ordermolen. In 1747 werkt Jan Bitter er als papiermakersknecht; in 1756 is hij eigenaar van de Ordermolen. Hij wordt daar in 1791 nog als zodanig genoemd, doch in 1798 behoort de molen aan zijn weduwe Aleyda, een dochter van Steven Jans Ritbroek. Volgens de lijst Gunning van ca. 1812 woont Peter Dekker dan op de papiermolen De Pas, hij heeft 10 personen in huis. Peter Dekker komt al voor in 1808, wanneer hij twee soorten papier maakt.
In 1823 zit H. Jansen er als papiermaker; vier jaar later werkt Teunis Luttikhuyzen met 3 arbeiders op de Ordermolen. J. Palm heeft in 1853 de 4 baks papiermolen "De Ordermolen” in eigendom. Hij vervaardigt pakpapier. De Apeld. Courant van 19 mei 1877 kondigt de veiling aan in het hotel "den Arent” voor de wed. Palm en kinderen van de "Order Papiermolen” met "sterke waterkracht”, bestaande uit de volgende percelen:
No. 1 Molen met woonhuis en verder Getimmerten en daarachter en bezijden gelegen grond.
No. 2 de Kleine Weide langs de Onderbeek.
No. 3 de groote Weide in het Veen.
No. 4 een Bouwen Weiland aldaar westwaarts.
De molen komt nu in het bezit van Arnoldus Jacob Berends, zoon van Wouter Berends.
Deze laatste was eerst papiermaker op Klarenbeek, later op Brouwersmolen. Arnoldus Berends verandert de Orderpapiermolen in een wasserij, waardoor een einde komt aan de papiermakerij daar ter plaatse.

Het papiermolentje van Jan van Munster in Orden

Over de ligging van dit papiermolentje tasten we volkomen in het duister. We moeten de plek, waar het molentje gestaan heeft, zoeken in de omgeving van het Berghuis.


Geheel begroeid waterrad van de wasserij Palm te Wiessel, de vroegere Huygenspapiermolen.
De opname dateert uit 1936.
Dit unieke rad, dat als een krans van groen en bloemen tegen de muur van het gebouw hing,
werd in 1939 met de overblijfselen van het molenhoofd gesloopt en als brandhout opgestookt.




De drie papiermolens van het complex De Stinkmolen op de Grift te Apeldoorn.
Links op de afbeelding de molen aan de Vlijtseweg met muurankers 1778.
Aan de overzijde van de beek de beide andere bedrijven.
De drie papiermolens zijn helaas tussen 1937 en 1940 gesloopt.
Tekening uit 1907 door W. B. Tholen (1860-1931) in Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam.


h20


Misschien kreeg het zijn water uit de thans nog in geheel verwaarloosde toestand aanwezige sprengen op het terrein der Willem III kazerne. Van de beek, die eenmaal het water van deze sprengen afvoerde, is in het terrein geen spoor meer te ontdekken. In 1692 laat koning-stadhouder Willem III het papiermolentje aankopen. Hij doet dit vanwege het water, dat dienen zal voor de voeding der waterwerken op Het Loo. Er komt zelfs een "expresse ordre uijt Engelandt” van de koning "om Seeker Watermolen . . . toebehorende aen Jan van Munster te kopen, alsoo de wateren tot dienst van dito molen specterende nae ’t Loo moeten worden gebracht”.
Op 19 december 1692 91) dragen Jan van Munster, timmerman, en zijn huisvrouw Tonisien Pauls, op aan "Sijne Majesteijt van Groot Brittanien ons papiermolentien op de grond van de erffgenamen van Ordermerck bijt Hooge Berghuys onder Apeldoorn , gelegen” voor de som van 450 gulden. Dit uitzonderlijk lage bedrag wijst erop, dat het een klein molentje moet zijn geweest. Het had blijkbaar eigen water, want over de erfpacht van ’t water wordt niet gesproken. Een andere aantekening zegt, dat het "papyrmolentje” van Jan van Munster lag "op de Buyren van Orden haer gront naest het Berghuys”. Bij de overdracht aan Willem III wordt niets "uytgesondert, als allene ’t gene den meijer Marten Adams papyrmaecker daar is hebbende”. Zo goed als zeker heeft men het molentje na de aankoop afgebroken.
In de domeinrekening over 1692 staan nog meer bijzonderheden over de aankoop.
We lezen daar: "Op order van den Heer Directeur d’Marees heeft den Rendant een oud huysje sijnde een Pampiermolentje gekoft van Jan van Munster om ’t water bij het molentje sijnde naar ’t Loo te leyden”. Voor de grond van het molentje moest Willem III jaarlijks 15 gulden erfpacht geven aan de Ordermark.
Evertjen Peters leed schade door het missen van ’t water op haar papiermolen evenals Lambert Hendricks (Hendricksen, Henricksen). Beiden kregen schadevergoeding. Op welke plek stond de molen van Evertjen Peters en waar die van Lambert Hendricks? Laatstgenoemde vinden we in 1679 te boek staan als papiermaker. Hij was een zoon van Hendrick Hermens en had toen in pacht "een hoffstede daer hy een huys op heeft met noch een ander hofstede daer tegen over en een ackertjen saeylants in de J Cruysacker”. We worden door het bovenstaande niets wijzer over de juiste liggingvan het papiermolentje van Jan van Munster en evenmin over de plek, waar de beide andere molens stonden. De mogelijkheid bestaat, dat in feite 3 papiermolens ten gevolge van de aankoop in 1692 te niet zijn gegaan. Het kan ook, dat Lombert Hendricks pachter was van het molentje van Jan van Munster. In elk geval heeft hij kort daarna (1693) een andere baan gekozen, want we vinden hem dan als molenaar op de stadhouderlijke waterkorenmolen in Noord-Apeldoorn (kaart no. 10).
De benaming "Cruysacker” zal in verband staan met het volgende: langs de weg naar Orden, die in 1596 de "hogewech” wordt genoemd, moeten in vroeger tijd (tot ca 1600) kruisen gestaan hebben. Vermoedelijk trok langs deze kruisen de Sacramentsprocessie. In het Verpondingskohier van 1648/ 49 is eenmaal sprake van "den hoogen kruizerweg”. Naar genoemde kruisen heetten de "kruisakkers” (in 1561 "kruizeakkers”). Vandaar stamt de naam van de bestaande Kruisakkerweg, die derhalve van historische betekenis is.

Brouwersmolen (kaart nr. 22)

Het stichtingsjaar van de bekende Brouwersmolen, ook wel molen in ’t Veen geheten, valt niet met zekerheid te zeggen. Het water voor de molen is niet door de rekenkamer uitgegeven, ook bestaan er geen gegevens over de erfpacht van de grond en over de vergunning der mark voor ’t graven van sprengen en beek in de gemene velden. Dit is een gevolg van het betreurenswaardige feit, dat de markeboeken der Ordermark niet bewaard zijn gebleven. De papiermolen is zo goed als zeker genoemd naar de brouwer Jan Gerrits Westenenck. Deze Jan Gerrits, die van ca. 1615 - 1688 leefde, was brouwer te Apeldoorn en waard in de herberg de Nieuwe Moriaan aldaar. Hij komt in 1648 voor als kerkmeester van Apeldoorn; in 1646, 1668 —1677 is hij holtrichter van Ordermark en van 1685 - 1688 als zodanig van Hoog Soerderbos.
Hij was gehuwd met Maria Pannekoek en heette naar het erf Westenenk (Westenenge, Westereng) in Wormingen - leengoed van de Proosdij te Deventer - waar mede zijn grootvader Hendrick Cornelissen in 1568 werd beleend. Jan Gerrits Westenenk bezat een papiermolen in Orden en kreeg in 1671 kwestie met de pachter over de molenpacht.
Een dochter van hem - Hendrijna of Hendrika genaamd - huwde met Doctor Willem van Bommel. In 1701 nemen Willem van Bommel en Hendrijna Westenenck geld op en verbinden "haer halve papyermoele, genoemd de Brouwersmoelen gelegen in Ordermerckt in ’t Veen tot Apeldoorn”. De molen heeft ongetwijfeld zijn naam te danken aan de brouwer J. G. Westenenk en is in elk geval voor 1671 gesticht. In 1691 wordt in Orden gesproken van een papiermolen, waarbij waarschijnlijk eveneens . een dochter van Jan Gerrits betrokken is. Op 24 augustus 1691 lezen we van een . "pampiere molen sijnde het nieuwe getimmer ofte nieuw getimmerde moelen naest Aerts Clemens moelen gelegen op de gemene Erffgenamen haer grond getimmert, recht en gerigtigheijd daer aen dependeren, toebehorende Jacob van Erckelandts (Erckelens) en Johanna Westenencks Eluyden, beswaert met negenhonderd Carolus gulden”. Deze Johanna zal misschien ook een dochter van de brouwer Jan Gerrits Westenenck zijn geweest. Of deze molen naast die van de ons onbekende Aert Clemens iets te maken heeft gehad met Brouwersmolen blijkt niet.
'Volgens een contract 92), dat op 16 april 1708 wordt gesloten, liggen er dan twee molens aan dezelfde kant van de beek "gehoorende tot en bij de muelen genaemt van olts de Brouwersmeulen liggende int Veen in de buerschap van Orden in den Ampte van Apeldoorn op de Erffgenaemen van Orden haer gront”. Eigenaars zijn Jurrien Jansen - gehuwd met Hendrickien Peters - en Wilhelm Greve (Greven, Greeve),  echtgenoot van Fijtien Reijnders. Enige maanden later verkoopt Benjamin Potgieter, scholtis van Doornspijk, het recht van erfpacht op ’t halve water van de Brouwers molens voor 1000 carolus gulden aan Wilhelm Greve. De andere helft was reeds eigendom geworden van Jurrien Jansen. We zien, dat het water toen erg duur was. Zoals eerder is gezegd, had Assueer van Appelthom in 1639 het waterrecht van de beken in Orden van de rekenkamer verworven. Later kwam dit recht aan zijn zoon Frans van Appelthom, die het verkocht aan Gerrit van Brienen. Van deze vererfde het E op Benjamin Potgieter en diens vrouw Anna van Brienen. Reeds in 1710 doet Wilhelm é Greve zijn Brouwersmolen over aan Jan Willems Meijerink en diens echtgenote Driekien Dries, en aan Jacob Aerts van Putten en Nalken Tonis van de Sevenhuijsen,ieder voor de helft. Wilhelm Greve (Willem Greve, Wilhelmus Hendriks Greve) vertrekt naar Odenkirchen in het kerspel Wickrathberg bij Reydt, waar hij de papiermolen "am Kohr” pacht. Op Wilhelm Greve komen we straks na de molen "de Eendracht” nog uitvoerig terug. Jurrien Jansen, die op de bovenste van de twee Ordermolens zat, was tevens eigenaar van de papiermolen ’t Slop en van het boerenerf "het Ritbroek”. Naar dit erf werd zijn zoon Jan Stevens (of Jan Jurriens) - geboren in 1690 - Ritbroek genoemd.
Deze Jan Stevens Ritbroek huwde met Aaltje Hendriks Cortenbrink, dochter van de papiermaker Hendrik Warners op de Windemolen, die daar als zodanig voorkomt in 1699 en nog in 1712. De Cortenbrinck lag te Apeldoorn in de omgeving van het vroegere "Berkenstein”, thans gebouw Gem. Sociale Dienst, Hoofdstraat 236. Jan Stevens Ritbroek had - behalve twee zoons - vijf dochters, die allen met papier makers huwden. Aleyda met Jan Bitter van de Ordermolen; Hendrikje Jans Ritbroek met Jan Teunis Middelink op ’t Slop; Margriet Jans Ritbroek met Jacob Maas Dijk graaf van de Bazemolen; Nennetje met Claes Crombos - eveneens op de Bazemolen - en Willempje met Jacob Wegenaar van een der Stinkmolens. De vijfde dochter Margriet trouwde met Joost Herkert (Harkelens), die voor Claes Crombos op de Bazemolen zat. Johan Justus Herkert was geboren in Nassau-Dillenburg. .
De papierbereiding was niet alleen een eerbaar en voornaam beroep; zij was tevens een kunst, die grote vaardigheid vereiste. De oude handpapiermakers hielden hun vak dan ook in hoge ere. Ze vormden eigenlijk een soort "dynastie” onder elkaar. Vandaarde vele huwelijken met kinderen van andere papierbereiders, waarvan we hierboven een duidelijk voorbeeld hebben gezien bij de dochters van Jan Stevens Ritbroek. Diens zoon Werner (Warner) Ritbroek, die op 19 april 1722 te Apeldoorn werd gedoopt, komt van 1767 1780 voor als papiermaker op de bovenste Ordermolen. Hij was eerst gehuwd met Luitje Teunis doch hertrouwde na haar overlijden met Evertje Zegers. Warner Ritbroek wordt als papiermaker op Brouwersmolen opgevolgd door Thomas Kuyt (tot 1795), daarna vinden we er Hendrik van Delden. In 1808 maakt de weduwe van Hendrik van Delden "onderscheiden” soorten papier op de bovenste Brouwersmolen. Op de andere molen zit in 1784 Hendrik van Gerrevink, geboren te Vaassen in 1746. Daarna verschijnt Gerrit Palm op Brouwersmolen. Hij leefde van 1776 - 1839 en trad in het huwelijk met Johanna, een dochter van Hendrik van Gerrevink. Gerrit was een zoon van Jan Ariens Palm (geb. te Apeldoorn 1742, overl. te Vaassen 1789) en Hendrina Lacrooij uit Vaassen. Op zijn molen werden in 1808 drie soorten papier vervaardigd; in 1823 werkten er vier arbeiders, die 8 stuivers per dag kregen. Men gebruikte toen 4000 pond lompen per jaar. Derk van Gerrevink, gehuwd met Derkje Bredenoort, zat op de molen ernaast, hij verwerkte dezelfde hoe veelheid lompen en had evenveel mensen in dienst, die echter een stuiver minder dagloon kregen.
De weduwe van Gerrit Palm had later de molen in huur van mevrouw de wed. Anraad, terwijl de andere papiermolen toebehoorde aan Willem Dijkhuizen, echtgenoot van Aartje van Gerrevink. Dijkhuizen was tevens eigenaar van de papiermolen de Een dracht en had zijn Brouwersmolen verpacht aan Jan van Riesen, wiens personeel in 1843 bestond uit twee jongens en één meisje van 13 - 18 jaar en twee mannen boven 18 jaar. Bij de wed. Palm werkten toen één jongen en één meisje beneden 13 jaar, twee jongens en één meisje van 13 - 18 jaar en drie mannen ouder dan 18 jaar.
Willem Dijkhuizen verhuurt in 1843 zijn Brouwersmolen aan Hendrik Palm, zoon van Gerrit Palm en Johanna van Gerrevink. Na haar overlijden komt zoon Jan op de bovenste Brouwersmolen. "Op 13 juni” - aldus lezen we in de Apeldoornsche Courant van 20 juni 1863 - "zijn op Brouwersmolen afgebrand 3 schuren en 1 hooiberg, toe behorende aan de Heeren S. J. Pannekoek, H. Palm en W. Berends. Oorzaak on bekend”. De beide molens bleven gespaard. Drie jaar na deze brand sterft Hendrik Palm. Zijn weduwe Geertuida Willemsen leidt met haar oudste zoon Willem Jan nog 12 jaar het bedrijf.
In 1870 verkoopt Wouter Berends, die dan eigenaar is, zijn papiermolen aan de wed. H. Palm. Blijkbaar is de andere molen ook in ’t bezit gekomen van Wouter Berends, want op 27 oktober 1877 vindt ten verzoeke van hem de verkoop plaats van zijn "zo goed als nieuwe getimmerde papiermolen de Brouwersmolen”. Toen zal deze molen eveneens eigendom geworden zijn van de familie Palm. Na het overlijden van zijn moeder in 1878 zet Willem Jan - in samenwerking met zijn broers Gerrit Hendrik en Rudolph Albert - de papiermakerij voort onder de naam fa. Gebrs. Palm.
Geheel onafhankelijk van de beek, die de raden van Brouwersmolen in beweging bracht, liep toen het water van een klein sprengetje op een afzonderlijk klein waterrad van nog geen paardekracht, dat daarom de naam "Ponnie” kreeg! Tegen het einde der 19e eeuw - de juiste datum is niet bekend - werd op Brouwersmolen een stoommachine geplaatst, terwijl in 1903 de eerste papiermachine in gebruik kwam. Onderhandelingen met de Fa. J. van Houtum en Zoon te Ugchelen leidden ertoe, dat in 1920 de N.V. Papierfabrieken Van Houtum en Palm werd opgericht.
Uit een paar eenvoudige waterpapiermolens groeide tenslotte een modern machinaal bedrijf.

De Eendracht (kaart nr. 23)

Ook bij dit bedrijf hebben we te maken met een waterpapiermolen, waaruit in de loop der tijden een grote machinale papierindustrie ontstaat. Evenals bij Brouwersmolen is het stichtingsjaar van de papiermolen de Eendracht niet bekend. De oorzaak ligt eveneens in het ontbreken van de markeboeken der Ordermark, terwijl de molen niet op een bestaande beek werd gelegd, waardoor geen erfpacht over het gebruik van ’t water aan de rekenkamer verschuldigd was. Zodoende wordt de molen niet vermeld in het archief van deze instantie. Op het gedeelte van het vroegere Orderveld (de Goudvink geheten), waar in een vlak terrein de sprengen van de Eendracht zijn gelegen, die in 1750 al bestonden, kan onmogelijk een oorspronkelijke waterloop zijn geweest. De geheel rechtlijnige aanleg wijst er trouwens op dat men daar voor het stichten van de molen een geheel nieuwe beek heeft gegraven. De tot nu toe vroegst bekende eigenaar van de papiermolen is Claes Greve, een broer van Wilhelm Greve, eigenaar van een der Brouwersmolens, die omstreeks 1708 naar Odenkirchen vertrekt. Op 22 januari 1733 stelt Claes Greve meesterpapiermaker, en weduwnaar van Stijntje Kluppel, tot enige en universele erfgenamen zijn beide neven Claes Willem en Abraham Greve, ieder voor de helft der nalatenschap. Het waren kinderen van zijn naar Odenkirchen vertrokken broer Wilhelm Greve. Zoals we straks zullen zien, heeft de papiermolen tot het bezit van oom Claes Greve behoord. De beide neven Abraham en Claes Willem moeten reeds omstreeks 1748 zijn overleden. Het is nu wel duidelijk waarom op de kaart 93) van de Hoge Heerlijkheid Het Loo uit ca. 1750 de papiermolen aangeduid staat als "’s-Greve moolen”.
Op 6 juli 1751 blijkt, dat Hendrik Greve uit Odenkirchen verwin had op de ongerede goederen van Jan Lindeman, als erfgenaam van Abraham Greve, waaronder een 5 baks waterpapiermolen "in ’t Veen” en o.a. een deel in het erf Klein Berghuis. Hendrik Greve laat op 22 januari 1754 door zijn gevolmachtigde, de volmacht is gedateerd "Odenkirchen 22 mei 1753” - en mede namens Jan Lindeman - een vijf hamersbakspapiermolen met 2 mudden land op Ordermark verkopen aan Steven Jansen (Muller).
Van dezelfde datum dateert een stuk,waarbij Steven Jans Muller en diens vrouw Reyntje (dit moet zijn Wijntje) Sevenhuysen verklaren geleend te hebben van Mr. Ardesch, als voogd over Wibbold (Wigbold) Alexander de Rode van Heeckeren en diens zuster Eusebia, onmondige kinderen van A. C. Th. baron de Rode van Heeckeren in leven Heer van Overlaan en luitenant-generaal der Verenigde Nederlanden, een bedrag van 2000 gulden a 4 % per jaar.
We vernemen dat deze tweeduizend gulden reeds vanaf mei 1753 "ten diensre" gestaan hebben van Steven Jans en zijn vrouw. Het echtpaar stelt tot speciaal onderpand "haarlieder vijf vijfhamersbaks waterpapiermolen met syn eijgen water en met ongeveer twee mudden Hof en saeijland op d’Ordermerkt bij Apeldoorn met regt van turf te graven en ’t Vee opgemelte Merckt te weiden”. Deze schuld wordt 3 september 1771 geroyeerd. Wijntje Sevenhuysen, geboren 1 september 1720, was een dochter van Harmen Sebes (Sevenhuysen) en Aeltien Tonis. Uit het huwelijk van Stephen en Wijntje werd in 1757 een zoon Harmannus geboren Op wie we later uitvoerig terugkomen.
Op 30 september 1758 verbinden Stephen Janssen Mulder en Wijmpje Harms Sevenhuijsen tot een speciale hypotheek hun "vijf vijfhamersbax waterpapiermolen gaande op eijgen water, dog staande opde grond van d’Ordermark waarvan ook de daarbij gelegen Hof en saaylandt in pagt gebruijckt wordt alles gelegen in de Buurschap ’t Veen onder Apeldoorn”. Dit wegens een schuld van 800 gulden ten behoeve van Johan Hendrik Roschet (vereffend 24 augustus 1768).
Stephen Muller en Wijntje Sevenhuysen verwerven volgens transport van 22 mei 1768 voor 580 gulden "een vol vierdel op Ordermark in ’t Scholtendeel”. De ligging van dit scholtendeel is ons niet bekend. Volgens een registratie van 4 juli 1766 hebben Stephen Jansen Muller en z’n vrouw weer geld geleend van Wigbold Alexander, baron de Rode van Heeckeren. Deze keer gaat het om een bedrag van 1200 gulden, waarvoor ze met een rente van 3 gl. 10 st. per 100 gulden kunnen "volstaen”. Tot onderpand stellen ze hun gerede en ongerede goederen, waaronder ook hun "eigendommelijke” papiermolen op eigen water met ongeveer 2 molder hof en zaailand van de Ordermark gepacht, benevens "allen getimmer bij haar self bewoont en gebruickt, gelegen in ’t Veen onder Apeldoorn, mitsgaders een vol Vierel op Ordermarck”. Deze schuld wordt, evenals die van 1754 op 3 september 1771 afgedaan.
Op 25 augustus 1768 blijken Stephen Jansen en Wijmpje 800 gulden schuldig te zijn aan de Deventer koopman Egbert Middelburg. Waarschijnlijk betreft het hier ook de levering van lompen, die toentertijd de onontbeerlijke grondstof vormden voor de papierbereiding. Er komt voor dit bedrag een hypotheek op de 5 baks waterpapiermolen "bij haar selfs bewoont.” Steven Jansen Muller (Mulder) overlijdt 6 december 1770 (ad. Trekweg), en op 30 mei 1771 laat Egbertus Middelburg beslag leggen op alle gerede goederen "actien en credieten” van Wijmpje Sevenhuysen "weduwe van wijlen Stephen Janssen Mulder”.
Bovendien op de ongerede goederen speciaal op "een vijfhamersbax waterpapiermolen met allen getimmer van woning, molenhuijs en schuuren op eijgen water gaande en op de grond van d’Ordermarck en op "’t staande coorn” wegens geleverde en niet betaalde lompen en winkelwaren voor een bedrag van 704-11-14.” In hetzelfde jaar (registratie 6 augustus 1771) gaat de molen in andere handen over.
We lezen, dat Weyntje Sevenhuijsen, weduwe en boedelhoudster van wijlen Steven Mulder, moeder en legitieme voogdes over de minderjarige kinderen uit haar huwelijk met Steven Mulder, benevens Hendrica, Aaltje en Geertje Mulder, meerderjarige kinderen uit dezelfde echtverbintenis, en Gerrit Hulsman als hiertoe gekozen momber, voor de som van 6000 gulden verkopen aan de heer J. Hessels "een papiermolen op eijgen water met vijf backen op ijder back vijf hamers en verder getimmer met ongeveer twee mudden Hoff en saaijland op de Ordermarkt bij Apeldoorn, met het regt van turfgraven en vhee weijde op de markt. Nog een vol Vierendeel op Ordermarkt scheijdende in het scholtendeel met alles wat lot en bijl geeft”. De verschuldigde grondpacht aan de mark van molen, hof en zaailand beloopt jaarlijks f 27-5-0.
Hoewel de molen aan Jan Hessels wordt verkocht, blijkt hij in het begin toch niet . uitsluitend eigenaar te zijn. Want na de weduwe Steven Mulder wordt daar ook de heer Vorster genoemd, zelfs nog tot 1780/ 81. Daarna uitsluitend Jan Hessels. Ver moedelijk was Vorster medevennoot van Hessels want er bestaat een watermerk HESSELS & VORSTER”. In diezelfde tijd - trouwens nog in 1801 - komen we op de molen steeds een zekere Andries tegen. Met deze Andries wordt A. Korting bedoeld, die optreedt als meesterknecht en zodoende de leiding heeft over de eigenlijke papiermakerij.
Onder Hessels en Vorster zal de naam "De Eendragt” verschenen zijn. Hessels " woonde op de Pasch te Apeldoorn, die hij op 23 april 1756 voor 3000 gulden van Anthony Timmer had gekocht. Hij was gehuwd met Petronella Wiltvanck en samen met P. Wesselman en J. R. Krepel eigenaar van de kopermolen in Klarenbeek (als zodanig genoemd in 1765). Volgens een lijst van Veluwse papiermakers uit 1808 maakt de Wed. Hessels en Comp. dan 6 soorten papier. Gunning noemt omstreeks 1812 op "De Eendragt” nog de Wed. Hessels en Co. Later komt de papiermolen in het bezit van Willem Dijkhuizen, die eveneens eigenaar was van een der Brouwersmolens. Dijkhuizen noemt zich heer van de Eendracht! Na hem behoort de Eendracht aan S. J. Pannekoek. De Fa. Van Gelder Zonen koopt in juni 1869 van S. J. Pannekoek te Apeldoorn de waterpapierfabriek "De Eendracht” aldaar met toebehoren voor f 34.150.40. De nieuwe eigenaar wil de handpapierfabrikage in stand houden, doch daarbij ook gebruik maken van machinale kracht. Er komt een stoommachine van 3' 10 pk, een draaiende lompenketel met blekerij en een nieuwe hamermolen. Deze ? laatste blijft werken op het water van de beek. Vooral door het in Apeldoorn met de hand geschepte papier met watermerk "Van Gelder Zonen” kreeg de naam der firma bekendheid in het buitenland.
In 1876 wordt de papierfabriek te Apeldoorn bezocht door koning Willem Ill, die daarbij vergezeld was van zijn broer prins Hendrik (1820 - 1879) en zijn zoon prins Alexander (1851 - 1884). De Eendracht te Apeldoorn groeit gestadig; in 1892 werkt men met niet minder dan 12 schepkuipen, waarmede ongeveer 200.000 kilo handpapier wordt gemaakt. Zeven jaar later komt bij de oude papierfabriek een nieuw gedeelte, waarin een papiermachine en bijbehorende nevenmachines een plaats krijgen.
Langzamerhand wordt de schepkuip vervangen door de schepmachine en in 1913 zijn = er nog slechts twee schepkuipen in gebruik.
De modernisering gaat steeds verder. Zo ontwikkelt zich in de loop der eeuwen uit de waterpapiermolen het tegenwoordige machinale papierbedrijf "Van Gelder Zonen”, dat te midden der hedendaagse Apeldoornse industrieen een vooraanstaande plaats inneemt.

Waar lag in Orden de hieronder genoemde papiermolen van Wilhelm Greve (Willem Greve)?

We hebben in het voorafgaande reeds verteld, dat Wilhelm Greve in 1710 zijn Brouwersmolen verkocht aan Jan Willems Meyerink en Jacob Aerts van Putten en vervolgens vertrok naar Odenkirchen in Duitsland, waar hij pachter werd van de papiermolen "am Kohr”. Greve was in eerste echt gehuwd met Fijtien Reijnders (Reinders). Uit dit huwelijk zijn te Apeldoorn de volgende zeven kinderen gedoopt: Klaas (Claes Wilhelm 17-121693), Janna (24-6-1696), Derk (31-10-1697), Abraham (15-2-1699), Heiltien (3-10~ 1700), Thrijntien (23-7-1702) en Jan (15-6-1704). Na de verkoop van hun Brouwersmolen in Orden —misschien zelfs al eerder - zijn Wilhelm Greve en z’n vrouw Fijtien Reijnders naar het buitenland gegaan, waar de laatste kort daarna moet zijn overleden. Want 0p 18 december 1711 lezen we, dat "ten overstaen van Jacob van Brienen, scholtis van Apeldoorn en getuigen Willem Greve lest Weduwnaar van za.Fijtjen Reijnders en Claes Greve en Derck Janssen resp. oomen en momberen van de seven onmundige kinderen van voorss. fijtje reijnders in Ehestant bij hem Willem Greve verweckt” door deze laatste tot speciale hypotheek wordt verbonden zijn recht van pandschap "aen ’t goet tot Orden sijnde een gedeelte van berghuis bestaende in huys, hoff en camp zaeilandt”. We zien, dat alle zeven in Apeldoorn geboren kinderen eind 1711 nog in leven zijn. Inmiddels is de vader hertrouwd met Maria Geertruid Wolffs.
Nu blijkt echter, dat Willem Greve behalve de Ordermolen nog een molen in Orden had, want op 12 februari 1712 94) wordt gesproken van een "pampiermolen, huijs, schuer en allen getimmer, mitsgaders den hoff eijgen gront en water daer debiteuren althans wonen met vorder recht van erfpacht des waters in order markt te samen in den Ampte en Carspel Apeldoorn staende en gelegen, sijnde vrij allodiael erff en goet toekomende Willem Greve en Maria Geertruid Wolffs.” De molen wordt op genoemde datum "verbonden en tot een speciale hypotheecq gestelt aen en ter behoeve van der selven broeder Claes Greve en Stijntje Cluppel, echteluyden, en derselver Erffgenaemen ende sulcx voor eene summe van twee dnijsent sevenhondert gulden”. In 1716 blijkt deze papiermolen door Teunis Huyberts te worden gebruikt en bewoond, doch is "toecomende Claes Greve q.q. voor sig en als volmr. van sijn broeder Willem Greve. Op 1 juni 1716 95) wordt de molen voor f 3500 verkocht aan Teunis Huijberts en diens echtgenote Marritje Jansen Schut, waarbij we vernemen dat de kopers de molen met ingang van mei 1716 hebben mogen "aenvangen en gebruijcken”. Vermoedelijk is de koopsom pas in 1727 volledig betaald, want op 31 maart van dat jaar verklaart Claes Greve: "in qualiteijt als volmr. van desselffs broeder Willem Greve” dat de "Coopspenningen ten vollen betaelt” zijn.
Het is om deze reden, dat hij "namens desselffs principael en Erfgenamen cedeert, transporteert en opdraeght kracht en mits desen aen en ten erffelijken behoeve van Teunis Huijberts pampiermaecker en Marritje Jansen Schut Egteluijden en haeren Erven een huijs, hoff, pampiermolen cum op en dependentie van dien gelegen in den Ampte van Apeldoorn Buirschap Orden, soo als deselve tegenwoordig gebruikt en bewoont wordt bij gemelde Teunis Huijberts”.
Er lag dus in Orden een papiermolen op eigen grond en water, die toebehoorde aan Willem Greve, gehuwd met Maria Geertruid Wolffs. De molen wordt in 1712 belast met een speciale hypotheek ter behoeve van Willems broer Claes Greve en diens vrouw Stijntje Cluppel. In 1716 woont de papiermaker Theunis Huijberts erop. Huijberts is gehuwd met Marritjen Jansen Schut. Ze kopen in hetzelfde jaar de papiermolen voor f 3500, doch krijgen hem in 1727 pas definitief in hun bezit. Waar lag deze molen in Ordermark? In elk geval had hij te maken met Willem en Claes Greve.
Misschien was het de Ordermolen. We lezen tenminste dat Jan Bitter in 1747 knecht is op de molen van de kinderen van Tom's Huybers. Later wordt hij eigenaar. (zie bij de Ordermolen.) In 1749 behoren de kinderen van Tennis Huiberts (= broers) onder de papiermakers in Orden.
De hier genoemde Teunis Huijberts (T onis Huybers) en Marritje Jansen Schut (Maria Jans Schut) ontmoeten we straks weer bij de papiermolen Hattem. Marritje stamde in rechte lijn af van de bekende papiermaker Marten Orges. g Over Willem Greve vernemen we nog in 1738 96). Dan stelt Claes Greve, meesterj papiermaker en weduwnaar van Stijntje Cluppel, bij testamentaire beschikking aan tot enige en universele erfgenamen zijn neven Claes Wilhelm Greve en Abraham Greve, , kinderen van zijn broer Wilhelm Greve "in Ehestand verweckt bij Fijtien Reinders”. De twee neven hebben ieder recht op de helft der nalatenschap. In het testament wordt bepaald, dat de beide erfgenamen hun vader Wilhelm Greve uit de pachtopbrengsten jaarlijks een som van 75 caroli gulden moeten geven. Aan dit bedrag zal neef Claes Wilhelm per jaar 60 gulden bijdragen, terwijl de resterende 15 gulden voor rekening komen van Abraham. Daarenboven zijn de twee kinderen verplicht Wilhelm Greve "soo Iangh hij leeft eerlijk en fatsoenlijk in linnen en wullen (:2 wollen) klederen te onderhouden” waartoe de erflater zijn ongerede goederen verbindt. Maar indien Wilhelm Greve "sijn kleederen soo linnen als wullen mocht verkopen, verwetten (= verpanden, belenen) verdrincken ofte veralieneren (vervreemden)” zullen de beide erfgenamen "alsdan van het onderhout van klederen . . . onthefft oft ontlast sijn.”

Een papiermaker uit Apeldoorn op de Mallemsemolen bij Eibergen

Over een Apeldoornse papiermaker, die evenals Willem Greve buiten zijn woonplaats gaat werken, vernemen we iets in een artikel van H. Odink, "De molen in de Hof te Mallem, 1941”. Daarin staat op blz. 53, dat aan de Mallemse molen behalve een koren-, olieen runbedrijf, een tijdlang eveneens een papiermolen was verbonden.
In 1670 vestigt zich te Eibergen Jan Peters Rubekamp, die in de kerkeboeken als papiermaker staat ingeschreven. Het bedrijf gaat blijkbaar naar wens, want in het volgende jaar gaat ook de "huysvrouw van Ms. Jans, de papiermulder” naar Mallem.
Enige jaren later (1676) komt er uit Apeldoorn een zekere Theunis, van beroep papiermaker. In het zelfde jaar laten "Tonnis Tonissen, papiermaker op de Mallemse molen” en zijn vrouw Mechtels een zoon dopen in de kerk te Eibergen. Meer gegevens over het papierbedrijf in Mallem heeft de schrijver van het artikel niet kunnen vinden. Zelf is ons over deze Tonnis Tonissen en diens echtgenote Mechtels - en over hun vroegere werkzaamheid in Apeldoorn - tot nu toe niets bekend. Verschillende papiermakers met de naam Theunis Tonis (Tonis Tonissen) komen we tegen op de Winnemolen in Ugchelen doch een met een vrouw Mechtels (Mechteld) niet.
Wat de in 1670 genoemde Jan Peters Rubekamp betreft, is het merkwaardig dat in 1787 - dus meer dan een eeuw later - een Jannes Reuvekamp voorkomt als pachter op de Hennemans molen. Is hij een afstammeling van de Jan Peters Rubekamp uit Mallem? Zekerheid bestaat hierover niet. De Mallemse watermolen op de Berkel bij Eibergen behoorde tot de Hof te Mallem (Mallum). Oorspronkelijk lag er een dubbele molen n.l. een koren- en een oliemolen. Een tijdlang ook nog een runen papierbedrijf.
De korenmolen werd herbouwd, nadat hij in 1746 was verbrand. De oliemolen aan de linkeroever van de Berkel ging in de 18e eeuw eveneens in vlammen op, werd nieuw opgetrokken doch in 1917 afgebroken.
De korenmolen behoort thans aan de Stichting De Mallemse Molen, die het uit 1748 daterende molengebouw in de jaren 1948 en 1949 grondig liet restaureren. Aan de molen, die sinds lang buiten gebruik is, hangt een schilderachtig onderslagsrad.
Nabij de molen ligt het muldershuis uit 1753, het bezit een zandstenen ingangspartij en zandstenen vensteromlijstingen.
Aan de zuidkant van de Berkel bevindt zich hier een oud schutsluisje voor de scheepvaart op dit riviertje.

Een Apeldoornse papiermakerszoon bouwt in het graafschap Bentheim een bedrljf op

Zoals men in het voorafgaande heeft kunnen lezen kochten Steven Jans Muller (Mulder) en zijn vrouw Wijntje Sevenhuysen in 1754 een papiermolen in Orden, die later "de Eendracht” zou heten. Op deze molen werd in 1757 een zoon geboren, die bij zijn doop op 5 oktober 1757 de naam Harmannus kreeg, vermoedelijk naar z’n grootvader Harmen (Hermen) Sebus Sevenhuysen. Deze Harmen Sebus was eigenaar van één der Tiemensmolens en van de Ruitersmolen te Beekbergen.
Steven Jans Muller overlijdt 6 december 1770 (aan de Trekweg) en zijn weduwe Wijntje Sevenhuysen vraagt in 1779 toestemming aan de Nassause domeinraad om te gaan wonen in een der huisjes van de Oude Haven bij Het Loo. Ze wil daar tevens een schooltje houden. We lezen hierover op 20 oktober 1779 in de notulen van de raad: "Gelesen zijnde een Requeste van Weintjen Sevenhuysen wed. van Steven Mulder, versoekende om in het Nomme-huysje op het Loo, hetwelke Tobias Reeneman wegens het afsterven van zijn vrouw heeft moeten verlaaten, te mogen wonen en in het zelve evenals gen. Tobias Reeneman te moogen schoolhouden”. Op het verzoek wordt afwijzend beschikt.
Harmannus de zoon van Steven Jans Muller en Wijntje Sevenhuysen komt eveneens in het papiermakersvak terecht en in 1782 vinden we hem als meesterknecht op de papiermolen van Teunis Dijkgraaf in Wiessel (Dijkgraafsmolen). Zijn aanwezigheid daar blijkt uit een diefstal van bijenkorven. Wat is namelijk het geval? Bij Aart Berends Berneveld (of Oudbier) te Wiessel ligt het echtpaar Bastiaan Janszen Smit en Jannetie Doomeberg in de kost. Bastiaan is geboren te Beekbergen en in de 20 jaren oud, terwijl Jannetje uit Vaassen komt en de ouderdom van 41 jaar heeft.
De leeftijden lopen nogal uiteen. Om eerlijk "de kost te winnen” hebben beiden nog maar "weynig bij de hand genomen”. In de nacht van 4 op 5 juni 1782 stelen ze "met onderling behulp” twee van de vier "immen” (= hier korven met bijen) die Rutger Jansen heeft staan bij de Brink te Apeldoorn. Man en vrouw brengen in het nachtelijk duister de korven met hun levende inhoud naar "haar Camer” te Wiessel. Jannetie gaat de volgende morgen naar de papiermolen van Teunis Dijkgraaf en biedt de bijen te koop aan diens meesterknecht Hermannus Mulder. Deze, die blijkbaar onbekend is met de herkomst der immen, heeft er wel oren naar en nog "dienselven avond” doet Bastiaan hem de korven met bijen over voor 3 gulden en 4 stuiver. De zaak komt aan het rollen en Bastiaan en Jannetie moeten zich verantwoorden voor het Gericht der Hoge Heerlijkheid Het Loo, waaronder Apeldoorn toen behoorde en waarvan de grenzen overeenkwamen met die van de huidige gemeente. Men verklaart dat het een zaak is "die in een Land van Justitie niet ongestraft behoord gelaaten te worden”.
Beide verdachten worden schuldig bevonden en veroordeeld tot een zesjarige verbanning uit het gebied der Heerlijkheid. Vooraf zullen Bastiaan en Jannetie geleid worden "ter plaatse daar men gewoon is criminele justitie te doen” en op die plek de voorlezing van het tegen hen uitgesproken vonnis aanhoren. Met genoemde plaats der "criminele justitie” wordt de Galgenberg bedoeld, die tegenwoordig de Valkenberg heet.
De kwestie met de gestolen bijen vormt onze enigste bron over de werkzaamheid van Hermannus Mulder als papiermaker in Apeldoorn. Hij moet wel een bekwaam vakman geweest zijn, gezien zijn beroep van meesterknecht bij een ervaren papiermaker als Teunis Dijkgraaf in Wiesel. Op 16 april 1784 vertrekt Hermannus Mulder met attest der kerkeraad van Apeldoorn naar Vaassen waar hij op 28 september 1787 in ondertrouw gaat met Hermina de Graaf (gedoopt 16 februari 1766), dochter van Derk de Graaf en Hermina Herms. De toekomende schoonvader is - hoe kon het ook anders - papiermaker en wel op "het Kraaiennest” in Vaassen.
Het huwelijk tussen Hermannus en Hermina vindt plaats op 14 oktober 1787. Uit deze echtverbintenis zijn te Vaassen de volgende kinderen geboren: Hermina (3-121787), Weyntje (11-8-1789), Derkje (17-2-1791), Steven (29-8-1794), Hendrika (6. 5-1797) en Derk (26-1-1800). We zien dat de kinderen naar de vier grootouders zijn genoemd. De vader heet nu eens Muller, dan weer Mulder. Na 1800 zijn in Vaassen geen gegevens meer over hem te vinden. Hij komt niet voor als papiermakersbaas op een der Vaassense molens en zal gedurende zijn verblijf aldaar het beroep van papiermakersknecht (meesterknecht) hebben uitgeoefend. In 1805 vinden we hem in het buitenland. Hij is dan pachter van een nieuw gestichte papiermolen te Wilsum in het graafschap Bentheim. In 1805 verleent Ludwig, graaf van Bentheim "gratis” vergunning aan het dorp Wilsum tot het stichten van een papiermolen op de Hoppenbecke. Deze molen bestaat nog - thans echter in gericht voor graanhandel - en ligt ongeveer 200 m rechts van de weg van Ulsen naar Wilsum aan een grote molenwijer.
Een gevelsteen met Nederlandse(!) tekst vermeldt over de stichting: "Door Gunstige Resolutie van Zijne Erl. Lodewijk Graaf van Bentheim Ad Pios Usus Aan Wilsum Gratis Toegestaan. Den 16 November 1805”. De woorden "Ad Pios Usus” duiden erop dat de pachtopbrengst dienen moest "voor vroom gebruik”, dus ten goede zou komen aan school of kerk.
Vermoedelijk heeft Graaf Lodewijk zelf de stoot gegeven tot de bouw van een papiermolen in zijn graafschap en een ervaren Veluwse papiermaker naar Bentheim laten overkomen om in Wilsum het nieuwe bedrijf op te bouwen.
Hermannus Mulder, die in Apeldoorn en Vaassen het papiermakersvak terdege onder de knie had gekregen, vervaardigde op de Wilsumer molen papier, dat voorzien was van een fraai watermerk, voorstellende twee leeuwen met een gedeeld schild, waarboven een kroon.
Op de rechterhelft van het schild zien we een aantal geldstukken (de Bentheimer penningen), links bevindt zich de zwaan van Steinfurt. Het andere gedeelte van het papiervel bevat de woorden "Grafschaft Bentheim”. De regering van graaf Lodewijk was slechts van korte duur. Reeds in het volgende jaar (1806) werd het graafschap Bentheim gevoegd bij het groothertogdom Berg, later bij het koninkrijk Hannover. Het watermerk onderging toen eveneens een wijziging. Men verwijderde de zwaan en de penningen benevens de woorden "Grafschaft Bentheim” en liet de rest bij het oude.
Hermannus Mulder, die eerst de molen in pacht had, werd later eigenaar. Hij bouwde zijn papiermakerij op tot een bloeiend bedrijf waarin tal van personen een bestaan vonden. Aan Harmannus’ werkzaamheid op dit gebied herinnerde nog lang een stuk grond in Wilsum dat de "papiermakersmoate” heette en eenmaal eigendom was van Mulder. Hij overleed te Wilsum op 28 juni 1840. De papiermolen werd in 1888 door de ongehuwde Harmannus, Derk en Johanna Mulder - misschien kleinkinderen van de Apeldoornse papiermakerszoon - verkocht aan Gageler en door deze ingericht tot korenmolen. De zoon van Gageler drijft thans het bedrijf, dat inmiddels is omgezet in graanhandel.
Op 4 september 1965 bezochten we de voormalige papiermolen van Hermannus Mulder op de Hoppenbecke te Wilsum (Kreis Bentheim). De molenbeek, die door het fraaie golvende landschap kronkelt, loopt even boven de molen uit in een schilderachtige wijer. Eertijds stroomde het water van de wijer door een molengoot op het aan de rechterzijde van de papiermolen draaiende bovenslagsrad. Later werd dit vervangen door een turbine, die ook al sinds jaren buiten gebruik is. In de vermoedelijk uit de tijd van de stichting der papiermolen stammende voorgevel prijkt nog de witte steen met het opschrift uit 1805. Beneden de vroegere molen vervolgt de Hoppenbecke zijn loop door het landschap en stroomt tenslotte in de richting van de Vecht.
De vriendelijke molenaar Gageler en zijn zoon lieten ons bereidwillig molen, wijer en omgeving zien. Bij de gastvrije familie Platte wist de 80-jarige grootmoeder Gerritsen Mulder (wat een echt Nederlandse namen) ons nog te vertellen over haar voorvader Harmannus Mulder die eens uit Apeldoorn via Vaassen naar Wilsum was gekomen, om daar zijn op de Veluwe verworven vakkennis in praktijk te brengen.
Het valt op dat in deze streek, die eens aan de bisschop van Utrecht behoorde en toen deel uitmaakte van het Qversticht (het huidige Overijssel) nog overal de Nederlandse taal wordt gesproken. Op vele plaatsen preekt men des zondags in het Nederlands. Helaas konden we door de voortdurend neergutsende regen niet ten volle genieten van ons bezoek aan de voormalige papiermolen van Hermannus Mulder te Wilsum. Daardoor was het maken van verantwoorde foto’s eveneens niet mogelijk. Na de interessante uitstapjes naar Mallem en Wilsum gaan we ons verhaal over de Apeldoornse papiermolens vervolgen.