Paragraaf index


Rol der marken

Daar we bij de geschiedenis der Veluwse beken en molens telkens in aanraking komen met „marken” en markeverhoudingen lijkt het gewenst eerst nog een enkel woord te wijden aan deze eigenaardige gemeenschappen.

In 793 1) ontving de abdij van Lauresham (Lorsch in Hessen) een aantal schenkingen van landerijen en gebouwen, die o.a. gelegen waren in de marken van Uddel en Apeldoorn. Hieruit en vooral uit een latere oorkonde van 801 2) over een schenking in de mark Engelandi (Engeland bij Beekbergen) blijkt, dat dan reeds op de Veluwe die typische gemeen- of genootschappen bestaan, die met de naam „marken” worden aangeduid.

Dit wil zeggen, dat toentertijd op de woeste en voor een deel nog ongerepte Veluwe groepen mensen een soort gemeenschap hebben gevormd; in elkaars nabijheid boerderijen gesticht, gronden in cultuur gebracht en deze bouwlanden (enken genoemd) met aarden wallen hebben omringd. Deze z.g. enkwallen dienden om de bouwgronden aan te duiden; de oogst te beschermen tegen schadelijk wild en misschien ook om verstuiving der akkers door de wind tegen te gaan. Een gedeelte van het niemandsland buiten de enkwallen werd bestemd voor gezamenlijk gebruik der geërfden, oorspronkelijk de bewoners der eerst gestichte boerderijen Over deze „gemene velden”, meest bestaande uit bossen, hakhout, heidevelden en zandverstuivingen, oefende de mark het gemeenschappelijk eigendomsrecht uit door middel van een eigen bestuur en een eigen rechtspraak. Aan de overige bewoners der mark, dus degenen die niet tot de geërfden behoorden, werd hoogstens enig gebruiksrecht op de gemene gronden toegestaan.

Een der eigenaardigheden van het markwezen is geweest, dat de geërfden tot aan het midden der 19de eeuw steeds getracht hebben hun velden en bossen onaangetast te houden en deze niet te verkopen. Wel konden anderen, niet-geërfden, terreinen of gronden, die ze wilden ontginnen of bebouwen, in erfpacht krijgen maar niét kopen. De mark bleef dus steeds eigenaar van de gronden. Aan deze omstandigheid is het te danken, dat tot op heden verscheidene bossen en heidevelden gespaard zijn gebleven. Bovendien verschaften de verpachtingen steeds inkomsten. ook voor latere geslachten van markegeërfden.

Niet alleen voor het stichten van boerenbedrijven, doch eveneens bij het leggen van molens hadden de belanghebbenden in de eerste plaats te maken met de geërfden der marken. De beken liepen immers door de markegronden en moesten er in worden verlegd; de sprengen in de gemene velden gegraven, terwijl de molenplaatsen met woningen en bouwlanden insgelijks op de terreinen der marken kwamen te liggen. De gronden, die hiervoor nodig waren. gaven de marken uit in een „eeuwigen, doch versuymelicken erfpacht”. Werd deze pacht niet betaald - dus verzuimd - dan was de pachter van de erfpacht „vervallen ende onterft”. Over de erfpacht van het water had de mark geen zeggenschap. De opbrengsten der gemene velden vielen ten deel aan de geërfden, die ook wel buren, boeren of malen heetten. Voor de verdeling der gelden en ter bespreking van marke-aangelegenheden kwamen zij op bepaalde dagen en vaste plaatsen bijeen onder leiding van de markerichter (holtrichter, boer- of buurscholt).