Paragraaf index

RUINE VAN DE AFGEBRANDE KERK

Van 1842 tot 1890, dus bijna een halve eeuw, mocht dit gebouw der gemeente tot een bedehuis zijn.
Toen, als een donderslag uit helderen hemel, trof, op het onverwachtst, der gemeente een zware slag, door het geheel verbranden van deze kerk. Toentertijd werd bij brand de klok van het Gemeentehuis geluid, en bij brand in de nabijheid ook die van de kerk.
Op Zaterdag, 30 Maart 1890, des middags om half twee, worden de omwonenden opgeschrikt door klokgelui en liepen, zooals gewoonlijk, naar buiten, met de vraag: „Waar is de brand?"
Maar niemand wist het te zeggen. De klok bleef luiden, lang en luide, en eindelijk werd ontdekt, dat de brand in de kerk zelf woedde, en dat koster Geurts, die de klok geluid had, op het dertig-meter-hooge zinken dak was gevlucht, in gezelschap van den loodgieter A. Westerink. Beiden, hoewel goede klimmers, was het onmogelijk, naar beneden te komen, daar
de binnentrap, die naar den toren leidde, al in brand stond. Zij, en nog meerderen, hadden beproefd om het begin van brand met emmers water te blusschen, doch tevergeefs. Aan blusschen was, wegens de groote hoogte en het primitieve der spuiten, niet meer te denken. Toen volgden spannende en angstige oogenblikken, want er waren menschenlevens in gevaar. Allerlei ladders werden aangesleept, aangebonden, opgezet, maar alles tevergeefs. Geen was er lang of sterk genoeg om de dakgoot te bereiken. Tot dat eindelijk, toen de nood op het hoogst was, een paar ladders van het Paleis het Loo en den aannemer Geurden werden aangebracht, die door aanbinden de gewenschte hoogte bereikten, en waardoor de beide mannen uit hun hachelijke positie gered werden. Een juichkreet steeg op uit de duizendkoppige menigte, toen de redding volbracht was.
De brand was ontstaan door onvoorzichtigheid der loodgieters, die met het dak aan het repareeren waren en den vuurpot onbeheerd hadden laten staan. Alle werklieden, ook eenige timmerlieden, hadden hun werk verlaten, om getuige te zijn van de teraardebestelling van een werkman, die op gewelddadige wijze van het leven beroofd was.
Een leerling, de z.g. potjongen, was tot bewaking achtergelaten, maar was ook even later, gelijk al de anderen, naar beneden gegaan. De brand, zooals er in Apeldoorn nog nooit een geweest was, bleef intusschen, aangewakkerd door een noord-westen stormwind. met ontzettende kracht voortwoeden, en, kort na de redding der menschen. begon de klok, nu niet door menschenhand bewogen, maar door de geweldige luchtdruk van den wind in beweging gebracht, voor het laatst te luiden, en viel toen, met toren en al, met denderend geweld naar beneden.
Van de inmiddels gesmolten klok bleef niets over dan eenige stukjes vreemd gevormd metaal; van de kerk niets dan eenige kale muren en pilaren, welke, vooral bij maanlicht, een spookachtigen aanblik vertoonden.

RUINE VAN DE AFGEBRANDE KERK

De dag daarop zou juist in deze kerk het Avondmaal gehouden worden, ook ten behoeve van een groot aantal nieuwe lidmaten.
Alles stond in gereedheid, behalve het zilveren avondmaalstel, hetwelk bij Ds. C. Hattink bewaard werd en daardoor gelukkig behouden bleef. Dit stel bestaat, behalve uit zilveren schotels. borden en kannen, uit vier zware bekers, waarvan twee prachtig geciseleerd en gedreven en geschonken door Jacobus Krajenhoff. predikant te Apeldoorn, Jacobus ten Hove en Jan Derksen Witteveen, Diakens, Anno 1738.
De andere bekers, schotel en borden zijn van gemeenteleden, uit de jaren 1825 en 1826.
Niet alleen om de waarde aan edel metaal, of de kunstwaarde, maar bovenal om de herinnering, aan deze bekers verbonden, was het tot groote blijdschap der gemeente, dat deze schat behouden bleef.
Hieruit toch hebben drie Koningen en Koninginnen, Vorsten, Stadhouders en Prinsen gedronken, aanzittende met de eenvoudigste broeder en zusters van ons volk.
Ruim een jaar later, op den zestienden Juli 1891, werd de eerste steen gelegd van het tegenwoordig kerkgebouw door de jeugdige Koningin Wilhelmina, en verrees de kerk, gelijk een phoenix uit haar asch, op dezelfde plaats.
Apeldoorn kwam, na vele jaren, weer in het bezit van een echten, steenen toren.