Paragraaf index


De oorspronkelijke aanstichter van de discussie die nu ook landelijke bekendheid kreeg voelde zich aangevallen en probeerde zich in het volgende epistel te verdedigen.

NAC 1940_02_03

VAN EEN OUD RECHT EN EEN OUD ONRECHT.

In antwoord op het ingezonden artikel van den heer D. J. Moerman, in de N. A. Crt. van Zaterdag 27 Januari j.l., over de kwestie van de Wormingermark schrijft onze medewerker:

Zie zoo, nu weten we er alles dan eens van.

Na zoo een kleine uiteenzetting hoe de Marken nu eigenlijk zijn ontstaan, en hoe het werken der Markmeesters was en is behoeft niemand iets meer te vragen.
En hoe eenvoudig was het alles toch.

Met 'n boekje in 'n hoekje werd alles opgelost en werd zelfs aan de hoogste instantie gedecreteerd dat ze met hun vingers van de Marken af moesten blijven, zoolang één pachter weigerde af te koopen.

Maar, al dat gefantaseer, dat uit oude overleveringen tot ons komt is m .i. onzin, al wordt dit dan door het publiek blindelings geloofd....

Dat iemand er anders over denkt dan wij is niet erg.
Dat men met ons er over van gedachten wil wisselen, evenmin.

Maar men doe het dan op een wijze, welke niet krenkend is, en gebruike geen verdachtmaking.

Dat mij en mijn zegslieden fantaseeren verweten wordt, nu dat kan er nog mee door. Erger wordt het evenwel als iemand, na het lezen van mijn twee vorige beschouwingen, waarin ik in het laatste onder meer ook heb gezegd, aan 't adres der Markmeesters „c. dat hij in den grond der zaak te goeder trouw was", toch durft beweren dat ik „een hevigen wrok koester tegen Marken", „en uit rancune en verregaande onkunde de stemming vooraf bederven" wil.

Hoe ls het mogelijk, dat mijn opponent tot die gedachte kan komen, en deze durft uiten?

Ik wil openlijk verklaren, dat ik de markmeesters volkomen te goeder trouw, beschouw.
Ik geef' gaarne toe dat ik niet altijd even soepel ben. De spreuk van een heel ouden wijze ,,'n mensch heeft 'n strijd op aarde" heb ik mijn, leven lang kunnen onderstrepen, en niet eens erg gevonden bovendien. Iemand, die zich van kindsbeen af zonder middelen van bestaan door eigen energie door het leven moet slaan, komt onverbiddelijk wel eens met het leven in botsing, en dan zorgt de wet van „zijn, of niet zijn", zelfs bij de besten onder ons, wel dat een gezond egoïsme hem het „zijn" mogelijk maakt. Die strijd heeft mij evenwel niet verbitterd, en ik kan nog veel goeds ontdekken in menschen en toestanden hier op dit ondermaansche. Ook heb ik den strijd steeds met open vizier gestreden en nimmer heb ik mij verlaagd, zooals mij nu in de schoenen wordt geschoven, om, achter een anders rug staande, de tegenpartij te schoppen, of na een ontvangen nederlaag, want ook dat is me niet bespaard, later rancune-maatregelen toe te passen.

Over het andere wil ik kort zijn, en dadelijk. bekennen dat ik het ontstaan der Marken niet heb meegemaakt.
Waarschijnlijk opponent ook niet.

Het verschil in onze opvatting zit hierin dat hij alleen afgaat op het geschreven of gedrukte woord, en ondergeteekende daarnaast ook nog waarde toekent aan wat ons van ouder toe ouder is overgeleverd, en aan de moraal, welke uit de niet gedrukte of geschreven, maar desalniettemin vaststaande geschiedenis te halen is.

Om nu maar dadelijk uit de nevelen van het verleden te komen wil ik beginnen wat ik heb gezegd over „Markendoel". „

Niet waar", zegt opponent „Grevenbergje".

Maar als de thans nog levende menschen die geen 100 meter van bedoeld „doel" reeds vanaf hun kindsheid, nu bijna tachtig jaar geleden, altijd onder elkaar hierover spreken als van ,,'t Markendoel", dan is het voor mij niet twijfelachtig wie het bij het rechte eind heeft.

Dat er voor 40 jaar geen plaggenhoop meer was, is volkomen juist.
De naam „plaggenhoop" was meer een aanduiding.

De vierkante vorm, welke lange lange jaren, nog behouden was, geeft evenwel aan mijn vermoeden allen grond, daar een vierkante hoop zand of zwarte grond, in den loop der jaren zijn vierkanten vorm niet zou behouden hebben. Dat het een grafheuvel zou zijn geweest, betwijfel ik, doch doet niets ter zake. Ook zegt het mij niet veel dat bij het opruimen er niemendal in is ontdekt.
Dat de tegenwoordige positie der Marker doet denken aan een vereeniging van grootgrondbezitters, dit misschien al wel eenige decennia zoo is geweest, wil ik graag toegeven.

Daar gaat het evenwel niet om.

Bij de verdeeling der Ugchelsche Mark deelde zelfs iemand mee, die zich pas voor eenige jaren in Ugchelen had gevestigd en het overgroote deel der deelgerechtigden deden allerminst denken aan kapitaalkrachtigen, die zich door aankoop een deel in de Mark hadden veroverd.
Dat er vroeger groote stukken boschbezit door de markgerechtigden aan derden zijn verkocht, neem ik ook graag aan.
Dat is een logische gang van zaken. Maar dan is zoo'n verkocht deel geen bezit meer van de Mark, maar persoonlijk eigendom geworden.

Dat de naam „Mark" of „Markezate" zooals ik het ook wel eens hoorde noemen, oorspronkelijk gegeven is aan een nederzetting van menschen, en niet aan een clubje grondspeculanten, daaraan kan niet worden getwijfeld.

Ten overvloede meldt de geschiedenis nog, dat anno 923 of 928 over de mark Brandenburg de eerste markgraaf, werd aangesteld. Dat wijst toch zeker meer op een talrijke bevolking aldaar, dan op eenige grondspeculanten.

Ook de namen Richter en Gezworenen duiden op een besturende functie. Dat het eigendomsrecht der Marken ten opzichte der belastingpenningen toch wel aan eenige bedenking onderhevig is, kan ons het navolgende leeren.

In mijn vorige stukje vertelde ik in het kort hoe ik voor de rechtbank in Zutphen was veroordeeld, op grond dat van het bewuste stuk grond al meer dan 30 jaar marktpenningen waren betaald.
Wat ik intusschen nooit had betwist. De voorgeschiedenis er van was echter deze.
Toen ik een dagvaarding thuis kreeg om mij door een rechtsgeleerde voor genoemde rechtbank te doen vertegenwoordigen, trok ik op Zutphen aan, om mijn belangen aan een advocaat op te dragen.
Daar ik van m'n goed recht overtuigd was, arriveerde ik bij den advocaat der tegenpartij, om met deze de zaak eerst in den gemoede te bespreken.
Deze overtuigde mij dat ik geen enkele kans als eenling had, want dat mijn verzet op bovengenoemde verjaring stranden zou.
't Was geld en moeite verspild.
Ik liet mij overhalen, en zeide te zullen betalen, daar een duur proces mij op dat oogenblik allerminst paste.
Toen ik evenwel betalen wilde maakte hij bezwaar, onder voorgeven dat ik eerst, een stuk moest teekenen met verzoek om de zaak stop te zetten daar ik bereid was om te betalen. Met een paar dagen zou mij een dergelijk schrijven bereiken, dat ik dan onderteekend moest terug zenden.

Inderdaad kwam na een paar dagen dit stuk. De inhoud was echter van dien aard dat ik het in geen geval had willen onderteekenen. 't Had mij een geduchte zelfoverwinning gekost om het besluit te nemen te betalen, maar in bedoeld schrijven wilde men mij laten verklaren, dat ik erkende aan de Worminger Mark schuldig te zijn een bedrag enz. enz,"

Men zal mij begrijpen dat dit voor mij onmogelijk was, ook al had ik er mij zelf mee van den galg kunnen redden.

Opponent zegt ook ergens dat in de Marken geen gemeenschappelijk gebruik bestond.

Hoe is het dan echter te verklaren dat de thans overleden gemeentewerker van Ugchelen in zijn kinderjaren koeherder was op de gezamenlijke weide in Beekbergen, en daar van heel dikwijls, ook aan schrijver dezes, heeft verteld?

Opponent spreekt ook van „pachters" en dit woord is zeker nog verder strekkend dan het vroeger gebruikte „mede-eigenaars".
Inderdaad heeft een pachter geen enkel beschikkingsrecht ten opzichte van het vervreemden of verminderen van het gepachte. Hier is evenwel geen sprake van pachters, 't Zijn volle eigenaars, en ze worden als zoodanig in alle officieele bescheiden erkend, bij koop en verkoop.

Dat is juist het duistere in deze zaak.

Dat ik in deze zaak vooraf „stemming" zou willen maken is nonsens.

Ten overvloede wil ik nog zeggen dat deze zaak geheel buiten mij om gaat, en ik beide heeren, een voor een ten mijnen huize slechts eenmaal heb te woord gestaan, en zelfs nu nog niet weet op welke wijze men deze zaak verder denkt af te wikkelen.